In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2024, stond een landbouwer terecht die werd beschuldigd van het overtreden van artikel 21b van de Meststoffenwet. De verdachte had in 2020 meer fosfaat geproduceerd dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. De officier van justitie, mr. M.G.H. Schenk, stelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld, terwijl de verdediging betwistte dat er sprake was van opzet en stelde dat er een overmachtsituatie was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had, maar dat hij niet strafbaar was vanwege afwezigheid van alle schuld. De rechtbank erkende de inspanningen van de verdachte om te voldoen aan de wetgeving en de juridische procedures die hij had gevoerd om zijn bedrijf draaiende te houden. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.