ECLI:NL:RBZWB:2024:6803
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een belastingaanslag
Op 7 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van een tussenwoning uit 1905, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 292.000. De heffingsambtenaar had eerder een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd, die samenhing met deze waardevaststelling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 september 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning had onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de waarde was vergeleken met referentiewoningen. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar en de rol van referentiewoningen in de waardebepaling. De rechtbank heeft ook de goede procesorde in acht genomen, ondanks de late indiening van een aanvulling op het verweerschrift door de heffingsambtenaar. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.