Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn bromfiets. De gedraging werd geconstateerd door het RDW op 2 mei 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 heeft betrokkene, bijgestaan door zijn achternicht, zijn standpunten toegelicht. Hij voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, waaronder zijn detentie op de pleegdatum van de overtreding. Betrokkene had na zijn detentie de motorvoertuigen geschorst, maar was in de veronderstelling dat zijn buurjongen de boete zou betalen. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om de boete te matigen tot € 100,-, gezien de omstandigheden.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, gezien de omstandigheden en de zorg van de achternicht voor betrokkene, besloot de kantonrechter de boete te matigen tot nihil. Het beroep werd gedeeltelijk gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, waarbij het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling door de officier van justitie aan betrokkene moest worden terugbetaald.