ECLI:NL:RBZWB:2024:677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
02/190489-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen overdracht van straf aan het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot detentieomstandigheden en resocialisatie

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de voorgenomen overdracht van zijn straf aan het Verenigd Koninkrijk. De veroordeelde, geboren in 1974 en met de Britse nationaliteit, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de overdracht van de straf aan het Verenigd Koninkrijk in redelijkheid kon worden overwogen, maar dat de veroordeelde niet mocht worden overgebracht naar specifieke gevangenissen, namelijk HMP Wandsworth, HMP Bedford en HMP Winchester, vanwege zorgen over de detentieomstandigheden daar. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die onder andere wezen op de medische zorg en de resocialisatie van de veroordeelde, zorgvuldig gewogen. De verdediging had aangevoerd dat de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk problematisch zijn en dat de veroordeelde in Nederland beter af zou zijn, gezien zijn kwetsbare situatie. De officier van justitie daarentegen stelde dat de overdracht in het belang van de resocialisatie van de veroordeelde zou zijn, gezien zijn binding met het Verenigd Koninkrijk. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar van de veroordeelde ongegrond verklaard, met de voorwaarde dat hij niet naar de eerder genoemde gevangenissen wordt overgebracht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/190489-21
raadkamernummer: 011411-23
BESLISSING
van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, meervoudige raadkamer voor strafzaken, naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift tegen het voornemen van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) tot overdracht van de verdere tenuitvoerlegging van de in Nederland opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, aan het Verenigd Koninkrijk tegen de veroordeelde:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [land] )
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Ter Apel
(hierna: veroordeelde).

1.De procesgang

Veroordeelde is bij rechterlijke uitspraak van 18 januari 2022 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, voor het opzettelijk handelen in strijd met het artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod en het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
De rechterlijke beslissing is op 1 februari 2022 in kracht van gewijsde gegaan en is voor tenuitvoerlegging vatbaar. Het vonnis wordt thans in Nederland ten uitvoer gelegd.
Veroordeelde heeft de Britse nationaliteit. Hij verblijft sinds juni/juli 2021 niet rechtmatig in Nederland.
Bij brief van 13 september 2022 is veroordeelde door de Minister geïnformeerd over het mogelijk door de Minister in te dienen verzoek tot overdracht van de opgelegde straf aan het Verenigd Koninkrijk.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft de officier van justitie geadviseerd dat er vanuit het Openbaar Ministerie geen bezwaar bestaat tegen de overdracht van de rechterlijke uitspraak.
In de beschikking (terugkeerbesluit) van 30 maart 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bepaald dat veroordeelde het grondgebied van de Europese Unie (behalve Ierland) en Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein direct moet verlaten. Aan de veroordeelde is daarbij een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd (artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet).
Bij brief van 3 april 2023 is veroordeelde geïnformeerd over het voornemen van de Minister om de opgelegde straf over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk, omdat veroordeelde de Britse nationaliteit heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.
De Minister is van oordeel dat deze overdracht zal bijdragen aan de resocialisatie van veroordeelde. Deze brief is op 14 april 2023 aan veroordeelde uitgereikt.
Veroordeelde heeft op 21 april 2023 op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) een bezwaarschrift ingediend tegen de door de Minister voorgenomen overdracht aan het Verenigd Koninkrijk van de verdere tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Dit bezwaarschrift is aangevuld op 16 mei 2023.
Uit de brief van HM Prison & Probation Service van 26 juni 2023 blijkt dat veroordeelde kort zal worden geplaatst in His Majesty’s Prison (hierna: HMP) Wandsworth voor beoordeling en categorisatie, waarna hij waarschijnlijk zal worden geplaatst in een HMP in de regio North-West van het Verenigd Koninkrijk. De garantie wordt gegeven dat veroordeelde niet in HMP Bedford zal worden geplaatst.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 23 januari 2024 is de officier van justitie, mr.
K. Weijers, gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. S. Petković, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

2.Standpunt van de verdediging

Primair wordt verzocht om het bezwaarschrift gegrond te verklaren.
Subsidiair wordt verzocht om de zaak aan te houden voor (on)bepaalde tijd zolang er geen duidelijkheid bestaat over de gevangenis waar veroordeelde naartoe zal worden overgedragen en over de vraag of daar voldoende zorg aan hem zal worden geboden.
Meer subsidiair wordt verzocht in het geval van ongegrondverklaring van het bezwaar in de beslissing op te nemen dat bij overdracht aan het Verenigd Koninkrijk rekening moet worden gehouden met de (medische) omstandigheden van veroordeelde.
Ter onderbouwing van dit verzoek is ten eerste aangevoerd dat in het rapport van The European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: CPT) van 7 juli 2022 blijkt dat er grote zorgen zijn over de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk. Dit blijkt ook uit berichtgeving hierover in de Nederlandse en Engelse media.
Ten tweede komt veroordeelde op grond van artikel 40a Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Rtvi) in Nederland na het ondergaan van twee derde deel van zijn straf in aanmerking voor strafonderbreking. Dit is in zijn geval in maart 2024. Door veroordeelde over te brengen naar het Verenigd Koninkrijk in het kader van de WOTS voordat een beslissing is genomen omtrent de strafonderbreking in Nederland, wordt de straf van veroordeelde in feite verzwaard.
Ten derde is het van belang dat veroordeelde zijn straf in Nederland kan voortzetten, omdat hij een kwetsbaar persoon is met lichamelijke en psychische klachten, waaronder spanningsklachten en depressieve gevoelens. Hij moet dan ook nauwlettend in de gaten worden gehouden door de psycholoog en hij dient tijdig zijn medicatie te krijgen van de medische dienst binnen de penitentiaire inrichting.
Ten vierde is het belang van resocialisatie niet gediend met een overplaatsing van veroordeelde naar het Verenigd Koninkrijk.

3.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift en heeft daartoe als volgt gereageerd op de punten van de verdediging.
Ten eerste is er ten aanzien van de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk sprake van wederzijdse erkenning. Nederland heeft in beginsel dan ook het vertrouwen dat het Verenigd Koninkrijk zich houdt aan de basisbeginselen en de grondrechten waaronder onder meer de WOTS is gesloten. Daarnaast heeft de Minister aangegeven dat het
CPT-rapport niet kan leiden tot de algemene conclusie dat sprake is van ernstige aanwijzingen dat veroordeelde reëel gevaar loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in het Verenigd Koninkrijk. Door de Minister is in deze zaak reeds een garantiebepaling afgegeven dat veroordeelde gelet op de detentieomstandigheden niet zal worden overgebracht naar HMP Bedford. De afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen heeft naar aanleiding van (tussen)vonnissen van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam ook de toezegging gedaan aan het Openbaar Ministerie dat zij in deze zaak een garantiebepaling zullen verzoeken aan het Verenigd Koninkrijk dat veroordeelde ook niet wordt overgebracht naar HMP Wandsworth en HMP Winchester.
Ten tweede heeft het Ministerie te kennen gegeven dat veroordeelde niet in aanmerking komt voor strafonderbreking zo lang de WOTS-procedure loopt.
Ten derde zijn er geen aanwijzingen dat de medische zorg in de HMP’s in het Verenigd Koninkrijk niet adequaat is. Daarnaast is er bij veroordeelde geen sprake van een zeer bijzondere medische conditie die specialistische behandeling vereist.
Ten vierde is de resocialisatie van veroordeelde gebaat bij de overdracht nu de psychiater van veroordeelde heeft aangegeven dat volgens veroordeelde het contact met zijn familie zijn functioneren en suïcidegedrag in positieve zin doet veranderen.

4.De beoordeling

Op grond van artikel 52, derde lid, van de WOTS dient de rechtbank te beoordelen of de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing tot overdracht van de straf van veroordeelde naar het Verenigd Koninkrijk heeft kunnen komen.
Reëel en concreet gevaar voor schending artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest?
Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in het Verenigd Koninkrijk tot gevolg heeft dat de veroordeelde een reëel gevaar loopt om te worden onderworpen aan zodanige detentieomstandigheden dat sprake is van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 78) voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Ondanks dat het Verenigd Koninkrijk recent is uitgetreden uit de Europese Unie gaat de rechtbank ervan uit dat het Verenigd Koninkrijk daarmee niet heeft beoogd niet meer de door het Unierecht erkende grondrechten in acht te nemen. Dit geldt temeer nu het Verenigd Koninkrijk nog steeds verdragsstaat is van het EVRM en het Handvest. De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat het Verenigd Koninkrijk de betreffende grondrechten nog steeds in acht neemt.
De rechtbank overweegt dat zij krachtens jurisprudentie van het Hof van Justitie verplicht is uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar de veroordeelde, volgens de informatie waar zij over beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat blijkens de brief van HM Prison & Probation Service van 26 juni 2023 veroordeelde eerst kort wordt geplaatst in HMP Wandsworth ter zake van beoordeling en categorisatie, waarna hij waarschijnlijk in de regio North-West zal worden geplaatst. Dit zijn de HMP’s in Garth, Hindley, Risley of Wymott. De rechtbank overweegt ten aanzien van HMP Wandsworth dat de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam op 16 november 2023 in een tussenvonnis heeft geoordeeld dat op grond van een tweetal rapporten kan worden vastgesteld dat in deze HMP een algemeen reëel gevaar bestaat dat grondrechten van die personen aldaar gedetineerd zullen worden geschonden. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat gelet op dit reële gevaar, veroordeelde enkel kan worden overgeleverd aan het Verenigd Koninkrijk onder de garantie dat hij niet wordt geplaatst in HMP Wandsworth.
De overige HMP’s in de regio North-West (Garth, Hindley, Risley en Wymott) worden niet genoemd in het CPT-rapport van 7 juli 2022 dat door de verdediging is overgelegd. Er bestaat ten aanzien van deze HMP’s op basis daarvan dan ook geen concreet en reëel gevaar voor veroordeelde op onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Ook anderszins is ten aanzien van deze vier HMP’s niet gebleken van een dergelijk concreet en reëel gevaar voor de veroordeelde.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam blijkt dat er naast het concrete gevaar in HMP Wandsworth, ook concreet gevaar kan bestaan voor onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de HMP’s Bedford en Winchester. Er bestaat echter geen aanleiding om te veronderstellen dat veroordeelde in een van deze twee HMP’s wordt geplaatst. Bovendien is er in voornoemde brief van 26 juni 2023 een garantie afgegeven dat veroordeelde niet in HMP Bedford wordt geplaatst. Zekerheidshalve zal de rechtbank ook bepalen dat veroordeelde niet in HMP Winchester wordt geplaatst. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat deze afspraak niet vooraf door het Verenigd Koninkrijk op schrift is gesteld in de vorm van een garantie, vertrouwt de rechtbank er op dat, gelet op de langdurig bestaande internationale rechtshulprelatie die Nederland met het Verenigd Koninkrijk heeft, dat deze garanties worden nageleefd.
Strafonderbreking
De rechtbank is van oordeel dat door de verdediging niet is aangetoond dat veroordeelde op dit moment op grond van artikel 40a Rtvi in aanmerking komt voor strafonderbreking in Nederland. De rechtbank dient het ingediende bezwaarschrift te beoordelen op basis van de huidige feiten en omstandigheden. Zij kan en wil daarbij niet vooruitlopen op een door de Minister in de toekomst te nemen beslissing, nu strafonderbreking geen recht is, maar een bevoegdheid betreft van de Minister. Bovendien ziet de rechtbank in artikel 40a, lid 3, aanknopingspunten dat de veroordeelde niet in aanmerking komt voor strafonderbreking zo lang de WOTS-procedure loopt en er nog geen uiteindelijke beslissing van de Minister voorhanden is. Hierin is immers te lezen dat de strafonderbreking pas ingaat als de vreemdeling Nederland heeft verlaten en op voorwaarde dat hij niet meer naar Nederland zal terugkeren.
Medische zorg
De rechtbank gaat er op grond van het hiervoor genoemde vertrouwensbeginsel van uit dat in de HMP’s in het Verenigd Koninkrijk de psychische en medische hulp voor gedetineerden gelijkwaardig is aan de situatie in de gevangenissen in Nederland. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat veroordeelde in de HMP’s in het Verenigd Koninkrijk geen toegang heeft tot de medicatie die hij nu krijgt en tot behandelingen bij de psycholoog.
Re-integratie
De rechtbank overweegt dat veroordeelde in Nederland ongewenst is verklaard. Dit brengt mee dat van re-integratie in de Nederlandse maatschappij geen sprake kan zijn, aangezien de veroordeelde na zijn invrijheidstelling geen verblijfsrecht heeft in Nederland. Hij zal dan worden uitgezet naar het Verenigd Koninkrijk, nu hij de Britse nationaliteit heeft. Met het Verenigd Koninkrijk heeft de veroordeelde ook de meeste binding voor wat betreft de aspecten die in dit verband van belang zijn: hij spreekt de Engelse taal, heeft daar zijn kinderen en andere familie wonen en heeft daar het grootste deel van zijn leven gewoond. Bovendien blijkt uit de stukken dat veroordeelde waarschijnlijk wordt overgebracht naar een gevangenis in de regio North-West, waar zijn kinderen momenteel wonen en waar veroordeelde is geboren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van resocialisatie is gediend met een overplaatsing naar het Verenigd Koninkrijk. Daar komt bij dat veroordeelde in totaal hooguit anderhalve maand in Nederland heeft verbleven, met kennelijk als enig doel het plegen van een ernstig strafbaar feit, zodat van enige binding met Nederland niet kan worden gesproken.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot de voorgenomen beslissing tot overdracht van de aan de veroordeelde opgelegde straf aan het Verenigd Koninkrijk, met het oog op de verdere tenuitvoerlegging daarvan. De rechtbank oordeelt daarbij dat veroordeelde niet wordt overgebracht naar HMP Wandsworth, HMP Bedford en HMP Winchester. Dit betekent dat het bezwaar van de veroordeelde ongegrond wordt verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar
ongegrond, met dien verstande dat veroordeelde niet wordt overgebracht naar HMP Wandsworth, HMP Bedford en HMP Winchester in het Verenigd Koninkrijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter,
mr. M.M. Veldhuizen en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B.H. van Overveld en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 februari 2024.
Mr. K. Verschueren is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.