ECLI:NL:RBZWB:2024:6767

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
02-081849-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van hennep en de strafoplegging

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van bijna zes kilo hennep. De zaak werd behandeld op de zitting van 20 september 2024, waar de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen opzettelijk hennep binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De bewijsmiddelen toonden aan dat de verdachte en medeverdachten gezamenlijk de grens van België naar Nederland zijn gepasseerd met de hennep in hun bezit. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist dat zij hennep mee naar Nederland nam, en kwam tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

De rechtbank overwoog dat de invoer van softdrugs de illegale handel in stand houdt en schadelijk is voor de volksgezondheid. De verdachte had eerder een strafbeschikking gekregen in verband met de Opiumwet. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals haar werk en zorg voor haar kinderen, maar ook met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/081849-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van
20 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 5.950 gram hennep dan wel medeplegen van het aanwezig hebben van deze hoeveelheid hennep.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de invoer van 5.950 gram hennep en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van medeplegen van de invoer van hennep. Gelet op de door verdachten afgelegde verklaringen is er onvoldoende bewijs dat sprake was van opzet op het vanuit België naar Nederland brengen van de hennep. Ten aanzien van het medeplegen van het aanwezig hebben van de hennep refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage stelt de rechtbank vast dat verdachten gezamenlijk in een auto de grens hebben gepasseerd van België naar Nederland. Door een verbalisant van de marechaussee is gezien dat de auto waarin zij zaten de grens over reed. De bestuurder van de auto, [naam] , heeft verklaard dat zij afkomstig waren uit [plaats 1] . In de auto is vervolgens, vlak na de grensovergang, de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid hennep aangetroffen. Vast staat dan ook dat verdachten gezamenlijk met deze hoeveelheid drugs de grens hebben gepasseerd.
Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat zij samen, ook met [verdachte] , hennep hebben geknipt in een woning en zij allen een hoeveelheid daarvan mee mochten nemen. Uit de verklaringen van deze drie verdachten blijkt dat zij zijn opgehaald in [plaats 2] , maar blijkt niet waar zij naartoe zijn gebracht om te knippen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het echter niet anders zijn dan dat verdachten moeten hebben gezien dat zij niet meer in Nederland waren. Zij hebben dat op meerdere momenten kunnen waarnemen, zoals bij het passeren van de grens op de heenweg en het vervolgens veranderen van de omgeving, verkeersborden, het wegdek en kentekenplaten. Verdachten hebben vervolgens langere tijd in België verbleven om te knippen. Uit hun verklaringen blijkt dat het, toen zij klaar waren met knippen, ook een tijdje duurde voordat zij werden opgehaald om terug naar [plaats 2] te gaan en zij in die tijd op straat hebben gelopen en zijn gaan liften. Verdachten moeten op dat moment hebben gezien aan hun omgeving dat zij zich niet in Nederland bevonden en dat dus ook hebben geweten. Gelet op de verklaringen van verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in onderling verband gezien, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat alle vier verdachten wisten dat zij hennep mee naar Nederland namen. Zij hebben daarmee dus opzet gehad op het medeplegen van de invoer van de aangetroffen hoeveelheid hennep.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hennep.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 februari 2022 te [plaats 3] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 5.950 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur. Zij houdt rekening met het feit dat het tenlastegelegde dateert van ruim twee jaar geleden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt sterk rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft werk en de zorg voor haar kinderen. Daarnaast gaat het om een oud feit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van bijna zes kilo hennep. De invoer van softdrugs houdt de illegale handel in softdrugs in stand en bovendien veroorzaakt het allerlei maatschappelijk ongewenste effecten, waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Verder is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij eerder een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen in verband met handelen in strijd met de Opiumwet.
Verder heeft de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting en uit de door de raadsman overgelegde stukken is gebleken.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Uitgangspunt is namelijk dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat tegen de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Omdat verdachte op 23 februari 2022 in verzekering is gesteld had binnen twee jaar daarna, dus uiterlijk op 23 februari 2024, vonnis moeten zijn gewezen. De datum van dit vonnis, 4 oktober 2024, betekent een overschrijding van de redelijke termijn van acht maanden. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaar, om verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de
Opiumwet gegeven verbod; .
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 (twee) uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-
van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 oktober 2024.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
zij op of omstreeks 23 februari 2022 te [plaats 3] , [gemeente] , in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen opzettelijk binnen het grond gebied van Nederland heeft gebracht, althans
aanwezig heeft gehad, ongeveer 5.950 gram, althans een hoeveelheid hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.