ECLI:NL:RBZWB:2024:6759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
02-081913-23 en 02-243714-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en bewezenverklaring van medeplichtigheid aan drugshandel en wapenbezit

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van harddrugs en een wapen. Tijdens een bestuurlijke controle op 23 maart 2023 werd in de schuur van de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen, waaronder amfetamine, cocaïne en MDMA, evenals een balletjespistool. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, omdat de verdachte niet kon worden aangetoond dat hij een substantiële bijdrage had geleverd aan de drugshandel in nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van de drugs, omdat hij zijn woning en schuur ter beschikking had gesteld voor de opslag ervan. Daarnaast werd het voorhanden hebben van het balletjespistool bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 7 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werd een eerdere voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/081913-23 en 02/243714-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [land] )
zonder vaste woon- en of verblijfplaats
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1verdachte zich op 23 maart 2023 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van amfetamine, cocaïne en MDMA of dat hij medeplichtig hieraan is geweest door zijn woning/schuur ter beschikking te stellen.
Feit 2verdachte op 23 maart 2023 in totaal 283 hennepstekken/hennepplanten aanwezig heeft gehad of dat verdachte hieraan medeplichtig is geweest door zijn woning/schuur ter beschikking te stellen en 10 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Feit 3verdachte op 23 maart 2023 een wapen (balletjespistool) voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Voor de feiten 1 en 2 acht de officier van justitie de medeplichtigheid bewezen zoals dit subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. In de woning en schuur van verdachte zijn (hard)drugs aangetroffen. Verdachte was ook in de woning aanwezig op het moment dat er werd binnengetreden. Hij heeft zijn woning/schuur beschikbaar gesteld. Verdachte heeft hiermee voorwaardelijk opzet gehad op het aanwezig hebben van de drugs. De officier van justitie acht ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft zijn woning/schuur beschikbaar gesteld, maar was niet op de hoogte van hetgeen daar was opgeslagen. Niet kan worden gesproken van opzet op een bewuste en nauwe samenwerking, waardoor medeplegen niet kan worden bewezen. Ook voor medeplichtigheid komen onvoldoende feiten en omstandigheden uit het dossier naar voren. Het enkel ter beschikking stellen van zijn woning/schuur is hiervoor te gering. Met betrekking tot het balletjespistool dat in de woning van verdachte is aangetroffen heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich niet bewust was van het feit dat het verboden was om een dergelijk wapen in huis te hebben.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Op 23 maart 2023 vond er een bestuurlijke controle plaats in de schuur van verdachte aan [adres] te [plaats] . Aanleiding voor deze controle was dat er een melding was binnengekomen van de buurvrouw van verdachte waaruit naar voren kwam dat er op dit adres in de nacht pakketjes werden afgegeven in de tuin en dat er constant bezoek langs zou komen. Op de beelden – welke zijn verstrekt door de buurvrouw – werd gezien dat er verschillende mensen op en neer liepen van de schuur naar de woning tussen 20.00 uur tot 02.00 uur. Naar aanleiding van bovenstaande werd besloten om de hiervoor genoemde bestuurlijke controle uit te voeren. Hierbij werd een grote hoeveelheid (hard)drugs in de woning en schuur van verdachte aangetroffen.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Uit het dossier blijkt dat er door een buurtbewoner werd gezien dat er regelmatig in de nachtelijke uren pakketjes werden afgegeven bij de schuur van de woning van verdachte en dat er ’s nachts vreemde geluiden kwamen vanuit het pand. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zijn poort altijd open stond en men zo naar zijn schuur kon. Hij liet andere mensen zijn schuur gebruiken en hij had hen ook een sleutel gegeven van de schuur en de woning. Af en toe heeft verdachte ook meegeholpen met het sjouwen van dozen. Verdachte zou niet hebben gezien wat er in de dozen zat, omdat deze dicht zaten. Verdachte kreeg een vergoeding voor het laten gebruiken van zijn schuur en zijn woning en het meesjouwen van de dozen. Verdachte heeft op de zitting nog verklaard dat er ook wel eens vrienden kwamen gamen en zij dan daarna naar de keuken gingen. Hij lette niet op wat zij daar dan deden.
Op de telefoon van verdachte zijn chatgesprekken aangetroffen van 23 maart 2023 waarin verdachte schrijft dat er politie is en een huisbezoek plaatsvindt en hij aan degene met wie hij chat vraagt of hij iets heeft liggen in de schuur of in de kluis en dat hij ‘goed de lul iss’. Hieruit blijkt dat verdachte wist dat hij had geholpen om de opslag van iets illegaals te faciliteren door zijn woning en schuur beschikbaar te stellen. Verdachte heeft daarmee bewust het risico genomen dat er in de woning en de schuur drugs zou worden opgeslagen. De vraag is vervolgens of dit handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden als medeplegen of medeplichtigheid.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen bewijzen dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde bij zowel feit 1 als feit 2. Wel is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte medeplichtigheid oplevert nu hij zijn woning en schuur beschikbaar heeft gesteld om daar drugs in op te slaan en heeft geholpen met dozen sjouwen. Verdachte is daarmee dus behulpzaam geweest tot en heeft gelegenheid verschaft bij het plegen van misdrijven.
Feit 3
Verdachte heeft erkend dat hij een balletjespistool in zijn woning aanwezig heeft gehad. Hij wist daarvan. De suggestie namens verdachte dat hij niet wist dat dit balletjespistool strafbaar was, doet aan het voorhanden hebben ervan in de zin van de Wet wapens en munitie niet af. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
op 23 maart 2023 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3978 gram amfetamine(pasta), en ongeveer 17,20 gram cocaïne, en ongeveer 439 pillen en 493,98 gram bevattende MDMA, zijnde amfetamine en cocaïne en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, bij het plegen van welke misdrijven hij, verdachte, op 23 maart 2023 te [plaats] , opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door zijn woning en schuur ter beschikking te stellen.
Feit 2 subsidiair
op 23 maart 2023 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van in totaal 283 hennepstekken en delen daarvan, en 10 gram hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welke misdrijven verdachte op of omstreeks
23 maart 2023 te [plaats] , opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand en schuur ter beschikking te stellen.
Feit 3op 23 maart 2023 te [plaats] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend balletjespistool voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van psychische overmacht. Verdachte bevond zich in een zeer kwetsbare positie door zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen, veroorzaakt door een ernstig auto-ongeluk in 2018. De psychische en financiële druk die op verdachte werd uitgeoefend, maakte het voor verdachte onmogelijk om weerstand te bieden. Verdachte was fysiek en mentaal niet in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte geen geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt. De officier van justitie acht het standpunt van de verdediging, dat hij geen weerstand kon bieden aan de situatie, niet geloofwaardig. Het beroep op psychische overmacht dient dan ook verworpen te worden.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat verdachte is mis- of gebruikt om zijn woning/schuur ter beschikking te stellen, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een zodanige psychische druk dat van hem in redelijkheid niet kon worden verlangd om anders te handelen. De verdediging heeft deze stelling ook niet met zodanige stukken onderbouwd. De door verdachte verstuurde Whatsapp berichten wijzen er ook niet op dat verdachte onder druk werd gezet door de andere personen. Gelet op het voorgaande wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
7 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest. Daarnaast verzoekt de officier van justitie een taakstraf op te leggen van 240 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de lange duur van de procedure, het feit dat de feiten al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden en de kwetsbare gezondheidstoestand van verdachte. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzoekt de verdediging hoogstens een voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn woning en schuur ter beschikking gesteld aan anderen om grote hoeveelheden hard- en softdrugs op te kunnen slaan. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne, amfetamine, MDMA, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend. Softdrugs kunnen bij langdurig gebruik leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich niets van die gevolgen aangetrokken en zijn financieel gewin was kennelijk het enige dat telde. Verdachte neemt niet de verantwoordelijkheid voor zijn daden en probeert onder het tenlastegelegde uit te komen door te beweren dat hij geen idee had wat er in zijn woning/schuur gebeurde. Naast deze feiten heeft verdachte ook nog een verboden balletjespistool voorhanden gehad. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Hoewel verdachte niet eerder wegens drugsfeiten en verboden wapenbezit is veroordeeld, volgt uit zijn strafblad wel dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest en zelfs nog in een proeftijd liep. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om onderhavige feiten te plegen.
Uit het reclasseringsadvies van 23 juli 2024 volgt dat de reclassering verdachte niet heeft gesproken en daardoor geen gedegen delictanalyse heeft kunnen opmaken. Er is daardoor onvoldoende zicht op zijn actuele leefgebieden. Bij een veroordeling ziet de reclassering aanwijzingen dat het sociaal netwerk, het psychosociaal functioneren en zijn houding, mogelijk van invloed zijn geweest op het delictgedrag. De reclassering heeft geen gedegen risico-inschatting kunnen maken, noch heeft de reclassering kunnen inschatten of reclasseringsinterventies geïndiceerd zijn.
De rechtbank ziet geen ruimte om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf zoals door de verdediging is verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank doet de straf zoals geëist door de officier van justitie recht aan de ernst van de feiten, gelet op de hoeveelheden (hard)drugs en de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen daarvoor worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte dus opleggen een gevangenisstraf van 7 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 240 uur opleggen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van € 300,- die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 29 maart 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 subsidiair:
Medeplichtig aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 subsidiair:
Medeplichtig aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 29 maart is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/243714-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een geldboete van € 300,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 oktober 2024.
De griffier K. de Klerk-Van Rijs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3978 gram amfetamine(pasta), in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal
bevattende amfetamine en/of
ongeveer 17,20 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, en/of
ongeveer 439 pillen en/of 493,98 gram bevattende MDMA, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of
zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 23 maart 2023 te
[plaats] , althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) aanwezig
heeft gehad,
ongeveer 3978 gram amfetamine(pasta), in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine en/of
ongeveer 17,20 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, en/of
ongeveer 439 pillen en/of 493,98 gram bevattende MDMA, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of
zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet, bij/tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op
of omstreeks 23 maart 2023 te [plaats] , althans in Nederland, (telkens)
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn woning en/of schuur en/of
delen hiervan ter beschikking te stellen;
( art 10 lid 3/4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B/C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1, art 48
Wetboek van Strafrecht )
( art 10 lid 3/4 ahf/ond a Opiumwet, art 2 ahf/ond B/C Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te [plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] )
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 283 hennepstekken,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
en/of
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 10 gram hasjiesj,
althans (tezamen) in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks
23 maart 2023 te [plaats] , althans in Nederland, met elkaar, althans één van
hen,
opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres]
[adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 283 hennepstekken en/of
delen daarvan, en/of
ongeveer 10 gram hasjiesj, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen
daarvan,
in elk geval (telkens) (tezamen) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj,
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks
23 maart 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven
persoon/personen voornoemd pand en/of schuur ter beschikking te stellen;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te [plaats] een wapen van categorie I,
onder 7° van de persoonWet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie
en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon
vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of
afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend balletjespistool
voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )