ECLI:NL:RBZWB:2024:6756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/10225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 september 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning in [plaats 1], vastgesteld op € 511.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde op de waardepeildatum € 450.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 behandeld, maar de belanghebbende en zijn gemachtigde zijn zonder kennisgeving niet verschenen.

De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde beoordeeld. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 511.000, ondersteund door een taxatierapport dat op 2 april 2024 door [taxateur 2] was opgemaakt. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10225
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde], verbonden aan [bedrijf]),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant,de heffingsambtenaar

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 september 2023.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 1] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 511.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de heffingsambtenaar deelgenomen: [naam 1], mr. [naam 2] en [taxateur 1] (taxateur). Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn zonder kennisgeving niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een hoekwoning uit 1918 met een oppervlakte van 113 m2 op een perceel van 238 m2. Tevens beschikt de woning over een aanbouwing, berging en meerdere dakkappellen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum € 450.000 dient te zijn. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 511.000.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
3.3.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
3.4.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
3.5.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
3.6.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatierapport met matrix ten grondslag gelegd dat op 2 april 2024 door [taxateur 2] is opgemaakt.
3.7.
In het taxatierapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 514.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [referentiewoning 1], [referentiewoning 2] en [referentiewoning 3] te [plaats 1]. In de taxatiematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
3.8.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft ligging, bouwjaar en oppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. Zo betreffen het allemaal tussenwoningen in [plaats 1] met een vergelijkbaar bouwjaar. Daarnaast komen zowel de gebruiksoppervlakte als de perceeloppervlakte overeen met die van onderhavige woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
3.9.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Zo zijn aan aparte onderdelen, zoals dakkapellen en aanbouwen afzonderlijke waarden toegekend. Zo heeft er een neerwaartse correctie plaatsgevonden vanwege de kwaliteit (van de dakisolatie). Ook hebben er correcties plaatsgevonden voor afwijkende bouwjaren, oppervlaktes en verkoopdata. Ten slotte is onderbouwd aangegeven waarom de door belanghebbende als referentiewoningen voorgestelde woningen [referentiewoning 4] en [referentiewoning 5], beiden gelegen te [plaats 1], in deze zaak door de heffingsambtenaar niet als zodanig zijn aangemerkt.
3.10.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
3.11
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog vastgesteld.

4.Conclusie en gevolgen

4.1
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 4 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44