ECLI:NL:RBZWB:2024:6754
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 4 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 584.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde op de waardepeildatum € 513.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft op 23 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door verschillende personen, terwijl belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde, onder andere door gebruik te maken van een taxatiematrix en referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep van belanghebbende ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.