ECLI:NL:RBZWB:2024:6749
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 november 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 367.000 per 1 januari 2021. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep instelde.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2024 behandeld. De gemachtigde van belanghebbende, verbonden aan Het nieuwe WOZ-bureau, heeft ter zitting aangegeven dat de beroepsgrond met betrekking tot de waarde van de woning is ingetrokken, waardoor deze niet langer in geschil is. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank concludeert dat er geen schending van artikel 40 van de Wet WOZ is en dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en belanghebbende krijgt zijn griffierecht en proceskosten niet vergoed.