ECLI:NL:RBZWB:2024:6748
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 4 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 365.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 augustus 2024 heeft de gemachtigde van de belanghebbende de beroepsgrond met betrekking tot de waarde van de woning ingetrokken, waardoor deze niet langer in geschil was.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden en of de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank oordeelt dat er geen schending van artikel 40 is, omdat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt en de waarde in bezwaar hoger was dan de WOZ-waarde. Ook is er geen recht op immateriële schadevergoeding, omdat de belanghebbende niet actief betrokken was bij de procedure en de gemachtigde niet heeft aangetoond dat er sprake was van spanning of frustratie door de duur van de procedure.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.