ECLI:NL:RBZWB:2024:6747
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 4 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 december 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning aan [adres] te [plaats] vastgesteld op € 314.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, mr. R.W.B. van Middelaar, en de heffingsambtenaar, mr. B. de Smit, aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende geen schending van artikel 40 van de Wet WOZ heeft aangetoond. De gemachtigde stelde dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure niet de gevraagde gegevens had verstrekt, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de WOZ-waarde in de beroepsprocedure. De rechtbank wijst erop dat de gemachtigde niet specifiek genoeg was in zijn verzoek om informatie en dat de heffingsambtenaar de waarde in elke fase van de procedure opnieuw mag onderbouwen.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn afgewezen. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op schadevergoeding, omdat de gemachtigde niet heeft aangetoond dat de belanghebbende daadwerkelijk immateriële schade heeft geleden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de belanghebbende krijgt zijn griffierecht en proceskosten niet vergoed.