ECLI:NL:RBZWB:2024:6746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426538 / JE RK 24-1658
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp en toewijzing vervanging gecertificeerde instelling in jeugdzorgzaak

Op 26 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdzorgzaak betreffende de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp en een reguliere machtiging gesloten jeugdhulp afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn, zoals de plaatsing van [minderjarige] bij haar broer, die momenteel goed verloopt. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bij de broer verlengd tot 27 december 2024, met een tussentijds toetsmoment. Daarnaast is het verzoek van de moeder om de GI te vervangen door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering toegewezen, omdat de samenwerking met de huidige GI moeizaam verloopt en de WSGJJ beter aansluit bij de behoeften van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

De zaak betreft een complexe situatie waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld en eerder in een gesloten jeugdhulpvoorziening verbleef. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen al zorgen geuit over de situatie van [minderjarige] en de noodzaak van hulp. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om [minderjarige] bij haar broer te plaatsen, wat inmiddels is gebeurd. De kinderrechter heeft de positieve ontwikkelingen in de situatie van [minderjarige] bij haar broer meegewogen in de beslissing om de verzoeken van de GI af te wijzen. De kinderrechter benadrukt dat de plaatsing bij de broer noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer(s) : C/02/426436 / JE RK 24-1638 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
: C/02/426437 / JE RK 24-1639 (reguliere machtiging uithuisplaatsing)
: C/02/426538 / JE RK 24-1658 (spoedmachtiging gesloten jeugdhulp)
: C/02/426539 / JE RK 24-1659 (reguliere machtiging gesloten jeugdhulp)
Datum uitspraak: 26 september 2024
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over (spoed)machtiging uithuisplaatsing, (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp en vervanging gecertificeerde instelling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige],
advocaat: mr. B.J.P. van Gils te Tilburg.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[minderjarige], voornoemd,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1].
De kinderrechter merkt daarnaast als informant aan:
[de broer],
hierna te noemen: de broer,
wonende te [woonplaats 2].
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere verloop van de procedures

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de brief van 18 september 2024 van mr. Van Gils;
  • de brief van 18 september 2024 van mr. Dekker;
  • de brief van 23 september 2024 van de GI;
  • de brief van 25 september 2024 van mr. Van Gils;
  • het verweerschrift van 25 september 2024 van de moeder, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het bericht van mr. Van Gils van 26 september 2024, met bijlage.
1.2.
Op 26 september 2024 heeft de kinderrechter de verzoeken in deze zaken, met gesloten deuren, gelijktijdig nader mondeling behandeld. Hierbij waren aanwezig:
  • [minderjarige], bijgestaan door mr. Van Gils;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dekker;
  • de broer;
  • twee vertegenwoordigsters namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
De kinderrechter heeft daarnaast aan mevrouw [naam 1], de begeleidster van de moeder, bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij nadere beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 29 augustus 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van zes maanden, met ingang van 1 september 2024 tot 1 maart 2025. Daarnaast is het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling pro forma aangehouden in afwachting van nader bericht van de GI.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 10 september 2024 is met spoed, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 24 september 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 18 september 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 13 september 2024 is, zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] verleend tot 27 september 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 18 september 2024.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 september 2024 is de beslissing op de voorliggende verzoeken aangehouden tot de mondelinge behandeling op 26 september 2024. Daarnaast heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij haar broer [naam 2]) verleend tot 27 september 2024, met het verzoek aan de GI om in te zetten op het aanvragen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp.
2.6.
[minderjarige] woont bij haar moeder, maar verblijft momenteel op basis van laatstgenoemde machtiging bij haar broer [naam 2].

3.De (resterende) verzoeken

3.1.
Aan de orde zijn nu nog de resterende verzoeken van de GI (in de zaken C/02/426436 / JE RK 24-1638 en C/02/426437 / JE RK 24-1639):
  • om met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van twee weken;
  • om (aansluitend) een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 1 maart 2025;
  • de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Daarnaast zijn nog aan de orde de resterende verzoeken van de GI (in de zaken C/02/426538 / JE RK 24-1658 en C/02/426539 / JE RK 24-1659):
  • om een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen voor de duur van twee weken;
  • om (aansluitend) een reguliere machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.3.
De GI heeft ten slotte tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2024 subsidiair verzocht, bij wijze van mondeling verzoek, om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar broer [naam 2] te verlengen voor de duur van zes maanden, met dien verstande dat de machtiging nu wordt verleend voor de duur van drie maanden onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
3.4.
Daarnaast heeft de moeder op 25 september 2024, bij wijze van zelfstandige verzoeken, verzocht:
  • primair:te bepalen dat de GI wordt vervangen door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
  • subsidiair:te bepalen dat de GI wordt vervangen door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Eindhoven.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat er na de vorige mondelinge behandeling op 18 september 2024 onduidelijkheid is ontstaan over de mondelinge uitspraak van de kinderrechter. Voor de GI was het onduidelijk of er een machtiging is verleend voor de plaatsing van [minderjarige] bij haar broer [naam 2] of niet. Gelet hierop heeft de GI ervoor gekozen om [minderjarige] bij [jeugdzorg] op een gesloten groep te laten verblijven op grond van de eerder verleende spoedmachtiging gesloten jeugdhulp (met geldigheid tot 27 september 2024) totdat de beschikking op schrift was gesteld. Na ontvangst van de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak op vrijdagochtend 20 september 2024 heeft de GI, in lijn met de uitspraak, direct in samenwerking met [jeugdzorg] schorsingsvoorwaarden opgesteld. Die middag is [minderjarige] bij haar broer geplaatst. Die plaatsing is, na een korte screening uitgevoerd door de GI, vooralsnog goed genoeg bevonden. De GI heeft, anders dan door de kinderrechter is overwogen, echter niet ingezet op het aanvragen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp, omdat [jeugdzorg] in algemene zin niet meer meewerkt aan het opstellen van een hulpverleningsplan. Daardoor kan de GI niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor het aanvragen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. De GI heeft de mogelijkheden daartoe bij een andere instelling als Almata overigens niet onderzocht.
De GI handhaaft primair haar verzoek om een reguliere machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen. Hoewel het positief is dat het verblijf van [minderjarige] bij haar broer in de afgelopen week goed is verlopen, is deze situatie naar de mening van de GI pril en kwetsbaar. Met het oog op haar ontwikkeling op de lange(re) termijn, acht de GI het nog steeds noodzakelijk dat [minderjarige] wordt geplaatst in een gesloten groep en dat zij van daaruit een behandeling krijgt. Voor zover de kinderrechter het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen, zal afwijzen, verzoekt de GI subsidiair om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar broer [naam 2] te verlenen voor de duur van zes maanden, met dien verstande dat de machtiging nu wordt verleend voor de duur van drie maanden onder de aanhouding van het resterende deel van het verzoek, zodat er sprake zal zijn van een tussentijds toetsmoment. De GI heeft haar verzoeken om een machtiging te verlenen voor een plaatsing van [minderjarige] op een open groep ingetrokken, omdat die situatie inmiddels achterhaald is.
De GI stemt in met het primaire zelfstandige verzoek van de moeder om de GI te vervangen als gecertificeerde instelling die in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] het toezicht houdt door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSGJJ), omdat die instelling beter aansluit bij [minderjarige] en de moeder.
4.2.
[minderjarige] heeft, samengevat, aangegeven dat zij veel last heeft gehad van de onduidelijkheid die na afloop van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter op 18 september 2024 is ontstaan. Voor [minderjarige] voelde het alsof de GI niet naar de rechter wil luisteren en dat de GI haar koste wat kost op de gesloten groep wilde houden. Nu [minderjarige] bij haar broer verblijft, gaat het goed met haar. Zij kan weer slapen en eten en zij houdt zich aan de afspraken. Daarnaast heeft zij haar broer geholpen met zijn werk; hij werkt met tiny houses en [minderjarige] heeft onder meer geholpen met vegen en opruimen.
4.3.
De advocaat van [minderjarige] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Voor zover de juridische onderbouwing van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter van 18 september 2024 onvoldoende duidelijk was voor de GI, was de beslissing overduidelijk: [minderjarige] moest op 19 september 2024 bij haar broer worden geplaatst. Hij vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de GI de uitspraak in eerste instantie niet heeft opgevolgd. Aangezien [minderjarige] inmiddels bijna een week bij haar broer verblijft en dat goed is verlopen, vindt hij het bovendien onbegrijpelijk dat de GI haar verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen, primair handhaaft. De advocaat verzoekt om dit verzoek af te wijzen, omdat er momenteel minder ingrijpende mogelijkheden zijn dan gesloten jeugdhulp, namelijk het voortzetten van de plaatsing van [minderjarige] bij haar broer. De advocaat kan daarom instemmen met het subsidiaire verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar broer te verlenen. De advocaat is tot slot van mening dat het in het belang van [minderjarige] is om de GI te vervangen door de WSGJJ.
4.4.
De broer heeft, samengevat, aangegeven dat het verblijf van [minderjarige] in zijn gezin in de afgelopen week naar omstandigheden positief is verlopen en dat [minderjarige] zich aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Volgens de broer kan [minderjarige] langer bij hem blijven mits zij zich aan de afspraken blijft houden. Daarnaast kan [minderjarige] over een aantal dagen, wanneer zij zestien jaar oud is, starten op een nieuwe school.
4.5.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij er niet mee instemt dat [minderjarige] wederom op een gesloten groep wordt geplaatst. Op de gesloten groep is het onveilig. Van daaruit kan dan ook geen behandeling worden ingezet. De moeder vindt het ook onbegrijpelijk dat de GI blijft inzetten op plaatsing van [minderjarige] op een gesloten groep. Bij haar broer is [minderjarige] daarentegen wel veilig. De moeder stemt daarom in met het subsidiaire verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar broer te verlenen. De overige verzoeken van de GI dienen te worden afgewezen. Gezien de gebeurtenissen van de afgelopen week, heeft de moeder geen enkel vertrouwen meer in de GI. Zij verzoekt daarom, bij wijze van zelfstandig verzoek, om de GI te vervangen door WSGJJ als gecertificeerde instelling die in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] het toezicht houdt.
4.6.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat het positief is dat de plaatsing van [minderjarige] bij haar broer tot nu toe goed is verlopen, maar dat er wel risico’s zijn. Hoewel de Raad de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 17 september 2024 om [minderjarige] op een gesloten groep te plaatsen kan volgen, is de Raad, gezien de door [minderjarige] ervaren onveiligheid bij [jeugdzorg], de gebeurtenissen van afgelopen week en gezien het feit dat [minderjarige] inmiddels een week bij haar broer verblijft en die plaatsing tot nu toe positief verloopt, van mening dat het nu niet in haar belang is om haar terug te plaatsen bij [jeugdzorg]. Van belang is wel om de situatie bij de broer goed te blijven monitoren. De Raad kan daarom instemmen met het subsidiaire verzoek van de GI om een machtiging te verlenen om [minderjarige] bij haar broer te plaatsen voor de duur van drie maanden onder de aanhouding van het restant van het verzoek, zodat er sprake zal zijn van een tussentijds toetsmoment.
Gezien de moeizame verstandhouding tussen partijen en omdat [minderjarige] beter aansluit bij de expertise van de WSGJJ, stemt de Raad daarnaast in met het primaire zelfstandige verzoek van de moeder tot de vervanging van de GI. Maar de Raad benadrukt hierbij dat de WSGJJ ook beslissingen kan nemen waar de moeder en [minderjarige] het niet mee eens kunnen zijn. De Raad vindt het ten slotte bijzonder dat [jeugdzorg], ondanks dat de wet die mogelijkheid biedt, geenszins meewerkt aan het aanvragen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp.

5.De (nadere) beoordeling

5.1.
De kinderrechter verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 18 september 2024. Hierin heeft de kinderrechter, voor zover hier nu van belang, overwogen dat er weliswaar grote zorgen over [minderjarige] zijn en dat er hulp nodig is om die zorgen weg te nemen, maar dat er mogelijkheden worden gezien om [minderjarige] tijdelijk bij haar broer te plaatsen. De kinderrechter heeft de GI daarom opgedragen om [minderjarige] per 19 september 2024 bij haar broer te plaatsen. Om die plaatsing te kunnen borgen, heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Daarnaast heeft de kinderrechter aan de GI verzocht om met spoed in te zetten op een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. De verzoeken in deze zaak zijn voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling op 26 september 2024.
(Spoed)machtiging gesloten jeugdhulp
5.2.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en van wat er tijdens de (nadere) mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt.
Gebleken is dat er na afloop van de vorige mondelinge behandeling op 18 september 2024 onduidelijkheid is ontstaan bij de GI over (de juridische onderbouwing van) de mondeling gedane uitspraak. Als gevolg daarvan is de overgang van [minderjarige] vanuit de gesloten groep naar haar broer eind vorige week erg onrustig en spanningsvol verlopen. Desondanks is gebleken dat [minderjarige] zich in de afgelopen week aan de regels heeft gehouden en dat zij niet bij haar broer is weggelopen. Hoewel deze positieve ontwikkelingen nog pril en kwetsbaar zijn, kan hieruit naar het oordeel van de kinderrechter niet anders dan worden geconcludeerd dat een gesloten plaatsing niet noodzakelijk is omdat er minder ingrijpende mogelijkheden dan een gesloten plaatsing zijn om de zorgen over [minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter betrekt hierbij dat de broer heeft aangegeven dat [minderjarige] in de komende periode bij hem kan blijven en dat de GI de plaatsing van [minderjarige] bij haar broer na een eerste screening heeft beoordeeld als goed genoeg. Daarbij komt nog dat [minderjarige] de plaatsing bij [jeugdzorg] als zeer onveilig heeft ervaren en dat zij getraumatiseerd is vanwege eerdere uithuisplaatsingen.
5.3.
Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat er momenteel niet wordt voldaan aan de vereisten voor gesloten jeugdhulp. De kinderrechter zal daarom de resterende verzoeken van de GI om een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp en een (aansluitende) reguliere machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen, afwijzen.
Machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op een open groep
5.4.
De GI heeft bij voormelde brief 23 september 2024 de in de nu voorliggende zaken resterende verzoeken tot het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en een (aansluitende) reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op een open groep ingetrokken.
5.5.
Nu de GI voormelde verzoeken heeft ingetrokken, kunnen deze verzoeken niet meer worden onderzocht door de kinderrechter. De kinderrechter zal deze verzoeken daarom afwijzen.
Machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar broer
5.6.
De kinderrechter overweegt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder is gelegen, maar dat [minderjarige] op dit moment niet bij haar moeder kan worden thuisgeplaatst. Op dit moment verblijft [minderjarige] bij haar broer. De kinderrechter acht het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk dat zij daar in de komende periode kan blijven wonen. Gelet op het voorgaande wordt, naar het oordeel van de kinderrechter, voldaan aan de wettelijke vereisten voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] (artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang gelezen met artikel 1:265c, tweede lid BW). De kinderrechter realiseert zich, zoals in eerdere procedures al is overwogen, dat de term “uithuisplaatsing” bij [minderjarige] veel weerstand oproept. Maar omdat [minderjarige] onder toezicht is gesteld, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder is gelegen en [minderjarige] buiten het gezin van de moeder is geplaatst, is er op grond van artikel 1:265a BW een machtiging van de kinderrechter nodig om die plaatsing te borgen en kan die plaatsing niet op vrijwillige basis plaatsvinden. De kinderrechter zal het subsidiaire verzoek van de GI daarom toewijzen in die zin dat zij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (te weten bij haar broer [naam 2]) zal verlengen voor de duur van drie maanden, tot 27 december 2024. Het resterende deel van het verzoek zal pro forma worden aangehouden tot hierna te noemen datum, zodat er sprake zal zijn van een tussentijds toetsmoment.
5.7.
De kinderrechter zal deze beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat partijen hierover duidelijkheid ervaren, ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren, ook al is daar niet specifiek om verzocht. Dit betekent dat die beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.8.
Aan de GI wordt verzocht om uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum (kort) schriftelijk verslag uit te brengen over de actuele stand van zaken en om haar standpunt over het resterende verzoek kenbaar te maken. Vervolgens zal de kinderrechter partijen uitnodigen voor een nadere mondelinge behandeling van de resterende verzoeken.
Vervanging gecertificeerde instelling
5.9.
Op grond van artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, onder meer op verzoek van die gecertificeerde instelling, vervangen door een andere gecertificeerde instelling.
5.10.
De kinderrechter overweegt dat de samenwerking tussen enerzijds de GI en anderzijds de moeder en [minderjarige] zeer moeizaam verloopt. De gebeurtenissen van de afgelopen week hebben bovendien ertoe geleid dat er momenteel een onwerkbare situatie is ontstaan. Daarbij komt, zoals de GI heeft aangegeven, dat de WSGJJ vanwege haar expertise beter aansluit bij [minderjarige] en de moeder.
5.11.
Gelet hierop zal de kinderrechter het primaire zelfstandige verzoek van de moeder toewijzen in die zin dat zij, met ingang van heden, de huidige GI zal vervangen door de WSGJJ als gecertificeerde instelling die in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] het toezicht heeft.
5.12.
Op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen de beslissing over vervanging GI geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet. Het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die beslissing is dan ook niet nodig.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij haar broer [naam 2]) tot 27 december 2024;
6.2.
vervangt, met ingang van heden, de Stichting Jeugdbescherming Brabant door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die in het kader van de ondertoezichtstelling over [minderjarige] het toezicht heeft;
6.3.
houdt het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij haar broer [naam 2]) aan tot
donderdag 28 november 2024 PRO FORMA, in afwachting van het verslag van de GI (inmiddels de WSGJJ als opvolgend GI) en van haar standpunt over het resterende deel van het verzoek, zoals hiervoor onder punt 5.8 is overwogen;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en schriftelijk vastgesteld op 4 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, met uitzondering van de beslissing over vervanging GI, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.