ECLI:NL:RBZWB:2024:672

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3508
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een wijzigingsverzoek van een omgevingsvergunning voor milieuactiviteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen de afwijzing van haar verzoek om wijziging van voorschrift 7.2.2 van haar omgevingsvergunning voor milieu beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk had het wijzigingsverzoek op 20 juli 2022 afgewezen, en deze afwijzing werd in een bestreden besluit van 22 mei 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 28 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college het verzoek van eiseres niet op de juiste wijze heeft getoetst aan artikel 8.42, vierde lid van de Wet milieubeheer (Wm). Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is om te voldoen aan de eisen van het voorschrift, dat een absolute resultaatverplichting inhoudt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,- en het betaalde griffierecht van € 365,-.

De rechtbank benadrukt dat het college bij de nieuwe beslissing rekening moet houden met het deskundigenrapport dat door eiseres is overgelegd en dat het college ook moet onderzoeken of het voorschrift 7.2.2 rechtmatig is. Dit biedt ruimte voor een heroverweging van de situatie, waarbij ook de belangen van omwonenden in acht moeten worden genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3508 WABOA

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Danopoulos),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk, het college
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om wijziging van voorschrift 7.2.2. van haar omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.
1.1.
Het college heeft het wijzigingsverzoek met het besluit van 20 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 mei 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college de afwijzing gehandhaafd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde met mr. L Houben, [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en medewerkers van eiseres. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
De aanvraag om wijziging van het vergunningsvoorschrift is ingediend op 29 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiseres drijft een bedrijf dat hol- en vlak glasafval recyclet en de schone glasscherven als grondstof levert voor de glas- en glaswolindustrie.
3.1.
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft het college aan eiseres voor de inrichting in [plaats] een omgevingsvergunning voor onder meer de activiteit milieu (revisievergunning) verleend. Aan deze omgevingsvergunning heeft het college voorschriften verbonden.
3.2.
Bij brief van 29 oktober 2019 heeft eiseres het college verzocht om wijziging van voorschrift 7.2.2. van de aan haar verleende omgevingsvergunning.
3.3.
Bij brief van 20 februari 2020 heeft het college eiseres medegedeeld voornemens te zijn haar verzoek tot wijziging van voorschrift 7.2.2 af te wijzen.
3.4.
Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
3.5.
Bij besluit van 20 juli 2022 (primair besluit) heeft het college geweigerd voorschrift 7.2.2. behorend bij de omgevingsvergunning van 1 oktober 2018 te wijzigen.
3.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt.
3.7.
Bij besluit van 22 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de weigering om voorschrift 7.2.2 behorend bij de omgevingsvergunning van 1 oktober 2018 te wijzigen, in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren om voorschrift 7.2.2 behorend bij de vigerende omgevingsvergunning activiteit milieu van eiseres te wijzigen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college het verzoek van eiseres op de juiste wijze getoetst?
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 29 oktober 2019 schriftelijk heeft verzocht om wijziging van voorschrift 7.2.2 van haar vigerende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het hier gaat om een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 8.42 van de Wet milieubeheer (Wm).
6.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat het college haar verzoek om voorschrift 7.2.2. te wijzigen had moeten toetsen aan artikel 8.42, vierde lid van de Wm [1] . Dit heeft het college ten onrechte niet gedaan. De bescherming van het milieu verzet zich niet tegen wijziging van het voorschrift.
6.2.
Het college heeft gesteld dat eiseres om wijziging van voorschrift 7.2.2. heeft verzocht omdat zij meent niet te kunnen voldoen aan hetgeen in het voorschrift gesteld is. Het college heeft getoetst of dit het geval is en is tot de conclusie gekomen dat eiseres aan het voorschrift kan voldoen.
In reactie op het beroepschrift heeft het college aangevoerd dat een toets aan artikel 8.42, vierde lid, van de Wm – ondanks dat de insteek van het verzoek daar geen aanleiding toe gaf – indruist tegen de motivering die ten grondslag lag aan het bepalen van het maatwerkvoorschrift, de bescherming van het milieu en omwonenden. Het belang van het milieu verzet zich tegen de wijziging van het maatwerkvoorschrift.
7. De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek van eiseres niet op de juiste wijze getoetst heeft. In artikel 8.42, vierde lid, van de Wm is het toetsingskader voor – onder meer – het wijzigen van maatwerkvoorschriften opgenomen. Op grond van dit toetsingskader is een wijziging van een voorschrift ten behoeve van de exploitant van een inrichting mogelijk voor zover het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. [2] Het voorschrift verplicht eiseres om maatregelen te treffen zodat geen visuele stofemissie optreedt op twee meter van de bron. Dit is een absolute resultaatverplichting. Het is niet mogelijk om daarop een uitzondering te maken. Eiseres heeft onder verwijzing naar een deskundigenrapport aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is om dit voorschrift onder alle omstandigheden na te leven. Het college heeft nagelaten om hiermee rekening te houden. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Wat is het gevolg van de onjuiste toetsing door het college?
8. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Hiervoor krijgt het college zes weken na verzending van deze uitspraak de tijd.
9. De rechtbank heeft overwogen – in het kader van finale geschilbeslechting – om zelf in de zaak te voorzien. Bij de beslissing om dit niet te doen, heeft de rechtbank het volgende betrokken.
9.1.
Het college heeft ter zitting benadrukt dat de bescherming van omwonenden zich verzet tegen wijziging van het voorschrift en in dat verband gesteld dat sprake is van klachten van derden. Deze klachten maken geen onderdeel uit van het dossier en voor de rechtbank is niet duidelijk of er ook recent nog sprake is van klachten van derden. Dit zal het college bij haar beoordeling dienen te betrekken.
9.2.
Bij de beoordeling dient het college eveneens het door eiseres in deze beroepsprocedure overgelegde deskundigenrapport te betrekken. Eiseres stelt zich – onder verwijzing naar dit deskundigenrapport – op het standpunt dat zij aan de best beschikbare technieken (bbt) inzake diffuse emissies voldoet, dat daardoor de bescherming van het milieu niet in het geding is en dat het onevenredig is om van haar meer te verlangen dan toepassing van de best beschikbare technieken.
9.3.
Tot slot biedt een heroverweging het college ook de gelegenheid om te kijken naar de (on)rechtmatigheid van voorschrift 7.2.2. In de procedure over de naleving van voorschrift 7.2.2 (handhavingsprocedure) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [3] weliswaar geconcludeerd dat voorschrift 7.2.2 niet evident onrechtmatig is, dat oordeelde de AbRS in een handhavingszaak. In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van het voorschrift (vergunningprocedure). In dat verband heeft eiseres aangevoerd dat door de formulering van het voorschrift sprake is van een absolute resultaatverplichting ongeacht de (feitelijke) omstandigheden en dat artikel 2.7, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) niet de mogelijkheid biedt om met een maatwerkvoorschrift af te wijken van artikel 3:32 van het Abm. Binnen een procedure die ziet op mogelijke wijziging van de omgevingsvergunning is meer ruimte voor een dergelijk nader onderzoek dan binnen een handhavingsprocedure.
9.4.
Mocht het college tot de conclusie komen dat voorschrift 7.2.2 toch gewijzigd kan worden, dan zal een ontwerp-beschikking bekend moeten worden gemaakt, waarna derden – waaronder eventuele klagers – een zienswijze kunnen indienen tegen de dan voorgenomen wijziging van voorschrift 7.2.2.
10. Nu het college het beroep gegrond zal verklaren, dient het college het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,- ;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. D.J. Hutten, leden, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 22 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 8:42, vierde lid, van de Wm bepaalt dat het bestuursorgaan de voorschriften kan aanvullen, wijzigen of intrekken indien dat nodig is ter bescherming van het milieu.
2.Zie bijv. de uitspaak van de AbRS van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2312.