ECLI:NL:RBZWB:2024:6718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
02-040433-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner met knipperlichtrelatie en oplegging van taakstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2024, is de verdachte veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner gedurende een periode van bijna zeven maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, te weten door herhaaldelijk te bellen, berichten te sturen, zich op te houden bij haar woning en briefjes achter te laten op haar auto. De rechtbank heeft de relatie tussen verdachte en aangeefster gekarakteriseerd als een knipperlichtrelatie, waarbij de verdachte en aangeefster in het verleden een relatie hebben gehad die regelmatig werd verbroken en weer hersteld. De tenlastelegging omvat gedragingen die plaatsvonden van 28 juli 2021 tot en met 6 mei 2022, met als einddatum de datum van aangifte door de aangeefster. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte vanaf 24 oktober 2021 wederrechtelijk heeft gehandeld, nadat de aangeefster herhaaldelijk had aangegeven geen contact meer te willen. De rechtbank heeft de emotionele impact van het gedrag van de verdachte op de aangeefster meegewogen in de strafoplegging. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uur geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een taakstraf van 80 uur opgelegd, te vervangen door 40 dagen hechtenis, en geen voorwaardelijke straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij inmiddels een stabiele relatie heeft en hulp heeft gezocht voor zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/040433-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
[woonadres] ,
raadsman mr. P. Doorakkers, advocaat te Oosterhout.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich gedurende een periode van ruim negen maanden schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangeefster] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte aangeefster heeft gevolgd en vraagt vrijspraak voor dat onderdeel van de tenlastelegging. Voor de overige gedragingen acht hij wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor belaging in de periode oktober 2021 tot en met 6 mei 2023.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover relevant – hieronder nader ingaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Beoordeeld moet worden of verdachte zich middels de tenlastegelegde gedragingen in de genoemde periode schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster. Over die gedragingen is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte aangeefster is gevolgd. Van de overige gedragingen staat niet ter discussie dat verdachte deze in de tenlastegelegde periode heeft begaan. Bepleit is wel dat deze gedragingen niet wederrechtelijk waren. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken is gebleken dat verdachte en aangeefster ongeveer anderhalf jaar een relatie hebben gehad voor 28 juli 2021. Deze relatie werd regelmatig door één van hen verbroken waarna zij vervolgens weer bij elkaar kwamen en verder gingen met de relatie, kort gezegd een knipperlichtrelatie. De startdatum van de tenlastegelegde periode, 28 juli 2021, is een datum waarop de relatie tussen beiden werd verbroken en aangeefster de woning van verdachte en zijn broer heeft verlaten. De einddatum van de deze periode, 6 mei 2022, is de datum van de aangifte door aangeefster.
Uit de berichten die verdachte en aangeefster in de periode van 28 juli 2021 tot 16 oktober 2021 naar elkaar hebben gestuurd, blijkt dat over en weer contact heeft plaatsgevonden. Het contact heeft uiteindelijk begin oktober 2021 tot een verzoening tussen beiden geleid met ook een eenmalig seksueel contact. De gedragingen van verdachte in de periode van 28 juli tot 16 oktober 2021 zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet wederrechtelijk.
Op 16 oktober 2021 vraagt aangeefster in een reeks berichten aan verdachte om op te houden met het contact zoeken en zegt daarbij ook dat het te laat is. Op 17, 20 en 24 oktober 2021 herhaalt aangeefster telkens dat zij met rust gelaten wil worden door verdachte. De rechtbank begrijpt dat in een knipperlichtrelatie het contact niet direct bij het eerste bericht met daarin de boodschap “laat me met rust” stopt. Maar de rechtbank constateert wel dat in de berichten vanaf 20 oktober 2021 te zien is dat er een omslag plaatsvindt in de dynamiek tussen beiden. Vanaf dat moment is een onbalans ontstaan in de hoeveelheid berichten die worden verzonden door verdachte ten opzichte van aangeefster. Aangeefster stuurt namelijk vanaf dat moment nagenoeg geen berichten meer. Uit de enkele berichten die aangeefster vanaf 20 oktober 2021 nog wel heeft gestuurd, blijkt dat zij geen contact meer met verdachte wilde. Desondanks bleef verdachte op een intensieve en soms dwingende, intimiderende en beledigende wijze proberen met aangeefster in contact te komen, waardoor de gedragingen vanaf 24 oktober 2021 wel als wederrechtelijk kunnen worden aangemerkt. Gezien de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er vanaf 24 oktober 2021 sprake is geweest van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar te dwingen iets te doen, namelijk de vragen van verdachte te beantwoorden, en te dulden.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich in de periode vanaf 24 oktober 2021 tot en met 6 mei 2022 aan belaging schuldig heeft gemaakt, zoals hierna wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 24 oktober 2021 tot en met 6 mei 2022 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- meermalen te bellen naar die [aangeefster] en het werk van die [aangeefster] en
- meerdere berichten (via whatsapp en/of sms) te sturen aan die [aangeefster] en de ouders en zus en
- zich op te houden bij de woning van die [aangeefster] en
- briefjes achter de ruiterwisser van de auto van die [aangeefster] te stoppen,
met het oogmerk die [aangeefster] te dwingen iets te doen en te dulden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarnaast vordert hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van één jaar en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling. Hij baseert zijn eis op de richtlijnen en gaat daarbij uit van een periode van zeven maanden waarin verdachte aangever heeft belaagd. Ook heeft hij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring bepleit de verdediging een lagere taakstraf en geen voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Gewezen wordt op het eigen aandeel van aangeefster in het geheel. Inmiddels is er al langere tijd geen contact meer met aangeefster geweest, waardoor een voorwaardelijke straf niet passend is. Het autisme van verdachte heeft een rol in het geheel gespeeld, maar hiervoor heeft hij zelf hulp gezocht en daar baat bij gehad. Reclasseringstoezicht is daarom niet meer nodig is. Verdachte heeft nu een stabiele relatie en werkt 60 uur per week.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna zeven maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Dit bestond uit het veelvuldig bellen, tekstberichten sturen, zich ophouden bij haar woning en briefjes onder de ruitenwisser van haar auto stoppen. Verdachte heeft ook de vader, moeder en zus van aangeefster en werkgever berichten gestuurd. Daarmee heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor haar privacy en een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Dit heeft voor aangeefster geleid tot een grote emotionele belasting en angst, zo blijkt uit haar aangifte.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
In positieve zin weegt de rechtbank mee dat verdachte naar zitting is gekomen en daar verantwoordelijkheid voor zijn gedrag heeft genomen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 22 augustus 2024. Door zijn ontkenning en de stelling van verdachte dat zijn gedrag een reactie was op het gedrag van aangeefster, kon geen delictanalyse en risico-inschatting worden gemaakt. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte aangeefster nog opzoekt. Positief is dat verdachte inmiddels stabiel werk en een inkomen heeft en zijn nieuwe relatie goed verloopt. De zorgen die eerder over verdachte bestonden, zijn dan ook afgenomen. Wanneer de rechtbank een verplicht reclasseringscontact nodig acht, wordt een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling geadviseerd. Er kan echter ook worden gedacht aan oplegging van een werkstraf.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zelf hulp heeft gezocht en bij een psycholoog in behandeling is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij autistische trekken heeft en daardoor zwart-wit kan denken en behoefte heeft aan duidelijkheid. De psycholoog heeft verdachte tips gegeven die niet alleen helpend in relaties zijn, maar ook in het dagelijks leven. Ook dat weegt de rechtbank mee in het voordeel van verdachte.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt tot slot vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee maanden.
Conclusie
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, nu hij al langere tijd geen contact meer heeft met aangeefster, een stabiele relatie heeft en hulp heeft gezocht voor zijn problematiek. Met dit vonnis kan zowel voor verdachte als voor aangeefster een streep onder deze zaak uit hun verleden worden gezet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

belaging;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 oktober 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstipen in of omstreeks de periode van 28 juli 2021 tot en met 6 mei 2022 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door
- meermalen te bellen naar die [aangeefster] en/of het werk van die [aangeefster] en/of telefonisch contact op te nemen met die [aangeefster] en/of het werk van die [aangeefster] en/of
- meerdere berichten (via whatsapp en/of sms) te sturen en/of te zenden aan die [aangeefster] en/of de ouders en/of zus en/of vrienden van die [aangeefster] en/of
- zich ophouden bij de woning van die [aangeefster] en/of
- briefjes achter de ruiterwisser van de auto van die [aangeefster] te stoppen en/of
- die [aangeefster] te volgen
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )