ECLI:NL:RBZWB:2024:6696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
02-262021-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en poging doodslag; veroordeling voor zware mishandeling met gevangenisstraf

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 oktober 2023 een andere persoon met een hobbymesje heeft verwond. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord, poging tot doodslag en zware mishandeling. Tijdens de zitting op 18 september 2024 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor de poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachte rade handelde. De rechtbank heeft deze vrijspraak gevolgd en ook de poging tot doodslag niet bewezen geacht, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de snijwonden die de aangever had opgelopen, als zwaar lichamelijk letsel moesten worden aangemerkt. De verdachte heeft een gevangenisstraf van acht maanden gekregen, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het in beslag genomen mes onttrokken moet worden aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 2 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/262021-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ( [land] ),
BRP-adres: [adres 1] ,
raadsman mr. S. Arts, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 september 2024, waarbij de officier van justitie, U.D. Colak, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 oktober 2023 te [plaats] :
feit 1:[aangever] meermalen met een mes in het (achter)hoofd en/of in de linkerkaak en/of de wang en/of in de hals en/op de nek heeft gestoken en/of gesneden.
Dit is primair ten laste gelegd als poging tot moord, subsidiair als poging tot doodslag en meer subsidiair als zware mishandeling.
feit 2:een (hobby)mes voorhanden heeft gehad dat bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd [aangever] van het leven te beroven en vraagt daarom vrijspraak voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging moord. Wel acht zij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (feit 1 subsidiair) en het voorhanden hebben van een hobbymes (feit 2).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover relevant – hieronder nader ingaan. Voor het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt eerst de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 8 oktober 2023 heeft verdachte aangever meerdere keren met een hobbymesje gesneden voor de ingang van het appartementencomplex waar aangever woont aan [adres 2] in [plaats] . Aangever heeft door dat snijden vier snijwonden op zijn kale achterhoofd en een snijwond in zijn nek opgelopen, waarvan vier diep en één oppervlakkig. Daarnaast liep hij een snijwond in zijn wang op. De wonden zijn gehecht. De snijwond in de wang was ongeveer vijf centimeter lang. Drie verwondingen op het hoofd waren respectievelijk ongeveer 4, 8 en 13 centimeter lang. Er is sprake van littekenvorming.
Primair: poging tot moord
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte handelde met voorbedachte raad. Verdachte zal daarom van de primair ten laste gelegde poging moord worden vrijgesproken.
Subsidiair: poging tot doodslag
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag op aangever. Daartoe moet wettig en overtuigend bewezen kunnen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank is van oordeel dat vol opzet op de dood van aangever niet kan worden bewezen. Daarvoor is vereist dat verdachte met haar handelen daadwerkelijk de intentie heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Daarvan is niet gebleken.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Of snijden met een mes op het hoofd en/of in de nek en/of in de wang een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept, is afhankelijk van onder meer het soort mes, de plaats waar wordt gesneden en de kracht waarmee dat gebeurt. Het gaat in deze zaak om een hobbymesje met een lemmet van 2,9 centimeter als het helemaal is uitgeschoven. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet hoe diep de verwondingen precies zijn of hoe levensbedreigend de plaats van de verwondingen is. Bij gebreke van nadere (medische) informatie kan de rechtbank niet vaststellen dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever daardoor zou komen te overlijden. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Meer subsidiair: zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte toegebrachte snijverwondingen op het kale hoofd, in de nek en in de wang, waardoor littekenvorming is ontstaan, moeten worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de hoeveelheid verwondingen en de zichtbare plaatsen waar deze verwondingen zich bevinden.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dat letsel heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank de meer subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen acht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 meer subsidiairop 8 oktober 2023 te [plaats] , aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere snijwonden, in het achterhoofd en in de wang en in de nek, heeft toegebracht door die [aangever] meermalen met een mes, in het achterhoofd en in de wang en in de nek, te snijden;
2
op 8 oktober 2023 te [plaats] een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een hobbymes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen, heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces dan wel putatief noodweer(exces). Verdachte heeft zich noodzakelijk moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. Aangever bukte richting de hond van aangever om die iets aan te doen. In die angst heeft verdachte zichzelf en haar hond verdedigd. Het handelen van verdachte moet in het licht worden gezien van de langdurige stalking door aangever, waarbij ook sprake was van bedreigingen tegen verdachte en haar hond. Het is aannemelijk dat aangever de hond iets wilde aandoen, nu hij hiermee eerder heeft gedreigd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces)situatie niet aannemelijk is geworden, omdat verdachte zelf de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Onvoldoende is gebleken dat verdachte zich niet aan de situatie kon onttrekken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Juridisch kader
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
De verklaringen van verdachte en aangever over de toedracht staan haaks op elkaar. Aangever heeft verklaard dat aangeefster en haar hond op vier à vijf meter afstand van hem stonden. Toen hij zich had omgedraaid en de sleutel in het slot van de centrale toegangsdeur stak, voelde hij dat hij vijf keer op zijn hoofd werd geslagen. Daar tegenover staat de verklaring van verdachte op zitting, die in de kern erop neerkomt dat aangever haar hond iets wilde aandoen. Die verklaring vindt op geen enkele wijze bevestiging in het dossier. Daarvoor is onvoldoende dat aangever daarmee vaker heeft gedreigd in een tekstbericht, omdat het laatste bericht van twee maanden eerder was. Daarnaast heeft verdachte op vragen van de rechtbank naar de precieze toedracht veelal geen antwoord kunnen geven. Veel verder dan dat aangever “met zijn handen richting de hond ging” is zij niet gekomen. Dit is bovendien anders dan zij bij de politie heeft verklaard, toen zij nog zei dat aangever zijn arm naar de riem van de hond uitstak. Tot slot heeft verdachte aangegeven dat ze de betreffende avond alcohol had gedronken en niet meer precies weet hoe het is gegaan. De door verdachte beschreven toedracht is dan ook niet aannemelijk geworden. Dat betekent dat ook niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer en dat op noodweerexces faalt reeds om die reden.
Ook het beroep op putatief noodweer(exces) kan niet slagen. Daarvoor is vereist dat verdachte in de veronderstelling mocht verkeren dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Nu de rechtbank de door verdachte beschreven toedracht niet volgt, is geen sprake van feiten en omstandigheden op grond waarvan verdachte mocht denken dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding. Dat aangever zich twee maanden eerder in een tekstbericht dreigend had uitgelaten over de hond acht de rechtbank ook daartoe onvoldoende.
Feit 1 en 2Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat ook verder niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Uitgaande van een bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging doodslag vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 meer subsidiair
De ernst van het feit
Verdachte heeft in avond van 8 oktober 2023 haar ex-partner voor zijn woning meerdere keren met een hobbymes gesneden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer had snijverwondingen op zijn hoofd, nek en wang en er is sprake van littekenvorming. Verdachte heeft met haar handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Haar ex-partner heeft al per mail van 17 december 2023 laten weten geen wrok te koesteren tegen verdachte. Hij heeft het haar nooit kwalijk genomen. Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde volgt echter dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen als uitgangspunt geformuleerd een gevangenisstraf van zeven maanden.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 14 mei 2024, opgesteld door [GZ-psycholoog 1] , onder supervisie van [GZ-psycholoog 2] , GZ-psychologen. Volgens de psycholoog is bij verdachte sprake van vermijdende, dwangmatige en borderline persoonlijkheidstrekken. Vanuit deze persoonlijkheidstrekken is sprake van disfunctionele pastronen, die door alcoholgebruik worden verstrekt en door inadequate coping in stand worden gehouden. Er is in lichte mate sprake van een stoornis in het alcoholgebruik. Deze problematiek was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in lichte mate. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in licht verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage op deugdelijke wijze tot stand is gekomen
en dat de conclusies worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde
onderbouwing. De rechtbank neemt daarom de conclusies van de psycholoog over en zal het feit licht verminderd aan verdachte toerekenen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 17 september 2024. De reclassering is sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op 26 juni 2024 bij verdachte betrokken. Verdachte is meewerkend en met een behandeling gestart. Ook is zij volledig abstinent van middelengebruik. Het recidiverisico wordt daarom als laag ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contact- en locatieverbod en meewerken aan middelencontrole. De reclassering is van mening dat verdachte haar leven op een positieve wijze aan het vormgeven is. Dit zou worden doorkruist als verdachte opnieuw vast zou komen te zitten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn zich aan de bijzondere voorwaarden te (blijven) houden en daarbij aangegeven dat zij baat heeft bij de behandeling.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend. De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een maand van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het voorwaardelijke strafdeel dient alleen als middel om de bijzondere voorwaarden op te kunnen leggen. Daarmee wil de rechtbank vooral zorgen dat het ingezette hulpverleningstraject van verdachte door kan lopen. Daarbij komt het dus aan op haar eigen motivatie.
Feit 2
Voor de onder 2 ten laste gelegde overtreding is de rechtbank van oordeel dat een aparte strafoplegging geen redelijk doel (meer) dient gelet op de voor feit 1 meer subsidiair opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom voor feit 2 geen straf of maatregel opleggen.

7.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten met betrekking tot dit voorwerp begaan zijn. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder
1 primair en subsidiairtenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 meer subsidiair:zware mishandeling;
feit 2:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Strafoplegging feit 1 meer subsidiair:
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden, waarvan 1 (een) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Langendijk 34 te Breda, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo lang en zo frequent als de reclassering dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen door GGZ Novadic-Kentron, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect – contact legt of laat leggen met [aangever] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zich niet bevindt in de straat van [aangever] , [adres 2] te [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan de controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
feit 2
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK Mes (Omschrijving: PL2000-2023257229-G2662411);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 oktober 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 8 oktober 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk scherp en/of puntig voorwerp in het achterhoofd en/of in de linkerkaak en/of wang, althans het hoofd/lichaam en/of in de hals en/of nek, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 8 oktober 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk scherp en/of puntig voorwerp in het achterhoofd en/of in de linkerkaak en/of wang, althans het hoofd/lichaam en/of in de hals en/of nek, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 8 oktober 2023 te [plaats] aan [aangever]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steek/snijwonden in het achterhoofd en/of linkerkaak en/ofwang, althans het hoofd/lichaam en/of een of meerdere steek/snijwonden in de hals en/of nek, althans in het lichaam, heeft toegebracht door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk scherp en/of puntig
voorwerp, in het achterhoofd en/of in de linkerkaak en/of wang, althans het hoofd/lichaam en/of in de hals en/of nek, althans het lichaam, te steken en/of te snijden
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks 8 oktober 2023 te [plaats] een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (hobby)mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
( art 27 lid 1 Wet wapens en munitie )