ECLI:NL:RBZWB:2024:6683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
11166277 \ AZ VERZ 24-42
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en toewijzing van loonvorderingen in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat door de werkgever, [B.V.], aan werknemer [naam 1] is gegeven. De werkgever stelde dat er € 47,00 ontbrak uit de kluis en dat de werknemer verantwoordelijk was voor een niet te traceren bedrag van ruim € 4.000,00. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd dat de werknemer het geld had verduisterd. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was die het ontslag kon rechtvaardigen. De overige redenen die de werkgever aanvoerde, zoals het niet uitvoeren van kassatellingen en het lastminute ruilen van diensten, werden ook niet als dringende redenen gekwalificeerd. Hierdoor werd het ontslag vernietigd en werd de werkgever veroordeeld om de re-integratie van de werknemer te hervatten en om achterstallig loon te betalen. De kantonrechter wees ook de nevenvorderingen van de werknemer toe, waaronder de betaling van het achterstallige salaris en de verstrekking van loonspecificaties. Het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor ontbinding was.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 11166277 \ AZ VERZ 24-42
Beschikking van25september 2024
in de zaak van
[naam 1],
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. M. Henneman,
tegen
[B.V.],
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [B.V.] ,
gemachtigde: mr. K. Bastiaans.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 15
- de aanvullende producties 16 tot en met 23
- het verweerschrift met een tegenverzoek met producties 1 tot en met 18
- de mondelinge behandeling van 1 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van de gemachtigden van partijen.

2.De feiten

2.1.
[B.V.] is een horecaonderneming gericht op en gespecialiseerd in koffie, milkshakes, desserts en andere soorten zoetigheden. [naam 1] , geboren op [geboortedag] 1998, is sinds 11 september 2023 in dienst bij [B.V.] . De functie van [naam 1] is bedrijfsleider klein horecabedrijf met een loon van € 2.580,33 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag en een arbeidsomvang van 38 uur per week.
2.2.
Op 14 april 2024 hebben partijen via WhatsApp contact met elkaar gehad. In de betreffende berichten staat onder meer het volgende:
[B.V.] :
Krijg melding dat alarm erop gaat, klopt dat?
[naam 1] :
Ja klopt ik ben vandaag naar werk gegaan, maar de klachten zijn echt veel te intens.(…)”
(…)
[B.V.] :“(…)
Nou rustig aan jij en hopelijk kicken de meds goed in
2.3.
Op de loonstrook van april 2024 staan 6 ziektedagen (5 betaald en 1 onbetaald) vermeld en is € 535,91 bruto ziekengeld uitbetaald.
2.4.
Op 6 mei 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer partijen, waarin gesproken is over de verkoop van [B.V.] , het eventueel beëindigen van de arbeidsovereenkomst en de gang van zaken bij een faillissement van een onderneming.
2.5.
Op 7 mei 2024 heeft [B.V.] [naam 1] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 7 mei 2024 staat onder meer het volgende:
“(…)
In vervolg op ons gesprek van 7 mei 2024 bevestigen wij u hierbij dat [B.V.] [plaats 2] (hierna te noemen: [B.V.] ) zich genoodzaakt heeft gezien om uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen op grond van een dringende reden(en).(…)
Op 6 mei 2024 heeft de boekhouder van [B.V.] een tekort in het kasboek geconstateerd, reden waarom er door Isabel [naam 2] , in haar hoedanigheid van directeur van [B.V.] , nader onderzoek is gedaan.
Uit dat onderzoek is, onder andere het volgende naar voren gekomen:
  • Er ontbreekt een bedrag ad € 47,- uit de reservekluis welke zich op het kantoor bevindt. Enkel u had toegang tot die kluis;
  • Er blijkt geen dagelijkse kassatelling door u te zijn uitgevoerd op de dagen dat u hiervoor verantwoordelijk bent.(…)
    U hebt in de laatste 3 maanden slechts 3 maal een kassa telling gedaan, waaruit er duidelijk naar voren komt dat er geld mist tijdens uw dienst(en);
  • Van februari 2024 tot en met april 2024 is er € 6.886,09 geregistreerd in de kassa als zijnde cash transacties, hiervan is er enkel € 2.805,58 afgestort. Het resterende bedrag ad € 4.080,51 is niet te traceren;
Aan de hand daarvan heeft [B.V.] nader onderzoek gedaan naar u, waaruit onder andere het volgende naar voren kwam:
  • U hebt constant uw diensten lastminute geruild met anderen, waardoor u niet heeft voldaan aan de plicht om voldoende uren in te plannen;
  • In de maand april 2024 bent u slechts 11 van de gebruikelijke 22 dagen op werk verschenen. Van enige ziekmelding, verlofaanvraag of dergelijke uwerzijds was geen sprake(…)
Uw handelswijze zoals vorenstaand weergegeven tezamen, maar ook afzonderlijk van elkaar, vormt voor [B.V.] een dringende reden(en) om uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.(…)”
2.6. (
De gemachtigde van) [naam 1] heeft geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet.

3.Het (tegen)verzoek en het verweer

3.1.
[naam 1] verzoekt de kantonrechter – na eiswijziging tijdens de mondelinge behandeling van 1 augustus 2024 – om, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het door [B.V.] aan [naam 1] op 7 mei 2024 gegeven ontslag op staande voet ten onrechte en niet rechtsgeldig is gegeven;
II. te vernietigen het op 7 mei 2024 door [B.V.] aan [naam 1] gegeven ontslag op staande voet;
III. [B.V.] te veroordelen om binnen 24 uur na dagtekening van de beschikking de re-integratie van [naam 1] weer op te pakken, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 25.000, dan wel in een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. [B.V.] te veroordelen om – nadat [naam 1] arbeidsgeschikt wordt geoordeeld – hem toe te laten tot het uitvoeren van zijn gebruikelijke werkzaamheden tegen het gebruikelijke salaris met de gebruikelijke emolumenten, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 25.000, dan wel in een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
V. [B.V.] te veroordelen tot het voldoen van het achterstallige salaris van de maand april 2024 ter hoogte van € 742,09, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
VI. [B.V.] te veroordelen tot het voldoen van het achterstallige salaris van de periode van 1 tot en met 7 mei 2024 ten bedrage van € 81,22 bruto, te vermeerderen met vakantiebijslag, wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente;
VII. [B.V.] te veroordelen om aan [naam 1] te voldoen het gebruikelijke salaris inclusief emolumenten over de periode vanaf 7 mei 2024 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is/wordt geëindigd/beëindigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, ex artikel 7:625 BW, en de wettelijke rente over de achterstallige bedragen;
VIII. [B.V.] te veroordelen tot het verstrekken van de loonspecificaties van de maanden februari 2024, maart 2024 en vanaf mei 2024 ex artikel 7:626 BW;
IX. [B.V.] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten, het salaris van de advocaat-gemachtigde daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente hier over vanaf de vijftiende dag na de uitspraak tot aan de dag van voldoening.
3.2.
Aan de verzoeken legt [naam 1] – kort gezegd – ten grondslag dat geen sprake is van een dringende reden, zodat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
3.3.
[B.V.] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe – samengevat – aan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
3.4.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door [B.V.] verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege – kort gezegd – primair (ernstig) verwijtbaar handelen en subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding. Het verzoek is voorwaardelijk gedaan, namelijk voor het geval het ontslag op staande voet vernietigd wordt.
3.5.
[naam 1] heeft daartegen verweer gevoerd en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen, althans dat aan hem een billijke vergoeding van € 59.915,26 bruto moet worden toegekend en hij recht heeft op betaling van de wettelijke transitievergoeding.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna onder de beoordeling nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Toetsingskader ontslag op staande voet
4.2.
Een ontslag op staande voet kan alleen geldig zijn als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Als een op staande voet ontslagen werknemer de kantonrechter verzoekt dit ontslag te vernietigen en daarbij de dringende reden betwist, moet de werkgever in die procedure stellen en zo nodig bewijzen dat de dringende reden op het moment van het ontslag op staande voet aanwezig was.
4.3.
In deze zaak stelt [B.V.] dat de dringende reden bestaat uit meerdere feiten en omstandigheden die tezamen, maar ook afzonderlijk een dringende reden opleveren. De kantonrechter zal deze feiten en omstandigheden puntsgewijs bespreken.
Ontbrekende € 47,00 uit de reservekluis
4.4.
[B.V.] legt aan het ontslag op staande voet onder meer ten grondslag dat € 47,00 ontbreekt uit de reservekluis. Tussen partijen staat vast dat [naam 1] een sleutel had van deze kluis, die gebruikt werd om het wisselgeld in de kassa aan te vullen. [naam 1] betwist dat hij geld uit deze kluis heeft laten verdwijnen. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde [B.V.] dat er oorspronkelijk een tweede sleutel van de kluis was, maar dat die al ruim twee jaar geleden kwijt is geraakt. Zij weet niet waar deze sleutel nu is. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat niet uitgesloten kan worden dat een derde de beschikking heeft over deze sleutel van de kluis (en de € 47,00 heeft weggenomen). Het kwijtraken van de kluissleutel komt naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [B.V.] als werkgever. En bij verlies van een van kluissleutels had het op de weg van [B.V.] gelegen om een nieuwe kluis aan te schaffen. Nu zij dit niet heeft gedaan, kan niet met een voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden dat [naam 1] geld uit de kluis heeft laten verdwijnen. Immers, buiten het feit dat [naam 1] een sleutel van de kluis had, is er geen enkele aanwijzing dat [naam 1] de ontbrekende € 47,00 heeft laten verdwijnen. Daarom levert dit onderdeel geen dringende reden op en draagt het ook niet bij aan een dringende reden.
Niet te traceren € 4.080,51
4.5.
[B.V.] stelt dat [naam 1] verantwoordelijk is voor het feit dat voormeld bedrag van € 4.080,51 na het ‘afstorten’ niet meer te traceren is.
4.6.
Het is van belang dat [B.V.] hier met afstorten bedoelt de procedure waarbij het (brief)geld van contante betalingen uit de kassa in gesloten enveloppen werd gedaan. Op deze enveloppen werd het bedrag geschreven dat erin zat. De enveloppen werden vervolgens op het kantoor gelegd, waarvan alleen [naam 1] en [naam 2] een sleutel hadden. Overigens stelt [naam 1] dat deze enveloppen geregeld onder de deur van dit kantoor werden geschoven, hetgeen niet door [B.V.] is betwist. Nadat deze enveloppen op het kantoor waren verzameld in een postvak bracht [naam 2] ze eens in de zoveel tijd naar de bank om het geld op de rekening van [B.V.] te zetten. Daarbij telde [naam 2] de inhoud van de enveloppen om te kijken of het bedrag dat op de enveloppen stond juist was. Het aantal enveloppen telde [naam 2] niet en zij controleerde ook anderszins niet of er elke dag een enveloppe op kantoor werd gelegd.
4.7.
[naam 1] betwist dat hij verantwoordelijk is voor het feit dat [B.V.] een bedrag van € 4.080,51 niet kan traceren. Zoals de kantonrechter onder 4.2. heeft overwogen rusten de stelplicht en bewijslast daarvan bij [B.V.] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [B.V.] haar stelling dat [naam 1] ervoor verantwoordelijk is dat voormelde € 4.080,51 niet te traceren is onvoldoende onderbouwd. Daarbij is met name van belang dat uit de omschrijving van partijen van het afstortingsproces naar het oordeel van de kantonrechter volgt dat dit geen professioneel en voldoende beveiligd proces is, hetgeen voor rekening en risico van [B.V.] komt. [B.V.] heeft achteraf op basis van de boekhouding geconcludeerd dat er te weinig geld is afgestort, maar deze controle had naar het oordeel van de kantonrechter eerder kunnen en moeten plaatsvinden. Bovendien laat het proces zoals dat nu is te veel ruimte voor alternatieve scenario’s voor het niet te traceren zijn van voormelde € 4.080,51, waarvoor [naam 1] niet verantwoordelijk kan worden gehouden. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.
4.8.
Ten eerste kan het niet te traceren bedrag zijn veroorzaakt door niet juist (intern) afstorten op de dagen dat [naam 1] niet werkte. Ten tweede valt niet uit te sluiten dat [naam 2] bij het tellen of het wegbrengen van de enveloppen een vergissing heeft gemaakt of iets is verloren. Ten derde kunnen derden het geld hebben weggenomen toen de enveloppen in het kantoor lagen. Uiteraard hoeft dit allemaal niet het geval te zijn, maar het zijn wel mogelijkheden die ervoor zorgen dat [B.V.] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft onderbouwd en/of aangetoond dat juist [naam 1] verantwoordelijk is voor het niet kunnen traceren van voormelde € 4.080,51. Dat zou anders zijn als er concrete aanwijzingen zouden zijn die in de richting van [naam 1] wijzen, maar dat is niet het geval, althans, die zijn in deze procedure niet aan het licht gekomen.
4.9.
Gezien het voorgaande geldt ook voor dit onderdeel dat het geen dringende reden oplevert en ook niet bijdraagt aan een dringende reden.
Overige ontslagredenen
4.10.
De overige redenen die [B.V.] aan het ontslag ten grondslag legt (het niet uitvoeren van dagelijkse kassatellingen, het lastminute ruilen van diensten en het niet op de juiste wijze ziekmelden) kwalificeren naar het oordeel van de kantonrechter niet als dringende reden. Het zijn geen gedragingen die als gevolg hebben dat van [B.V.] als werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 BW). Deze overige redenen zijn naar het oordeel van de kantonrechter aanmerkingen van [B.V.] op het functioneren van [naam 1] . Daarover dienen partijen in gesprek te gaan en zo nodig dient er een verbetertraject opgestart te worden. Deze verwijten leveren in ieder geval geen dringende reden op en kunnen ook niet bijdragen aan een dringende reden.
(Tussen)conclusies
4.11.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zodat [B.V.] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
4.12.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Het verzoek van [naam 1] om tot vernietiging van het ontslag over te gaan zal dan ook worden toegewezen, net als de gevorderde verklaring voor recht. Gezien het voorgaande zijn ook de vorderingen om [B.V.] te veroordelen de re-integratie van [naam 1] weer op te pakken en om [B.V.] te veroordelen om – nadat [naam 1] arbeidsgeschikt wordt geoordeeld – hem toe te laten tot het uitvoeren van zijn gebruikelijke werkzaamheden tegen het gebruikelijke salaris met de gebruikelijke emolumenten toewijsbaar. De hierbij gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00. Bovendien zal de termijn van 24 uur worden verlengd tot vijf werkdagen.
4.13.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [naam 1] recht op loon. De vordering van [naam 1] tot loonbetaling vanaf de datum van het ontslag op staande voet zal daarom eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat in het eerste ziektejaar 95% van het loon verschuldigd is. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om deze vordering tot loondoorbetaling op grond van artikel 7:680a BW te matigen. Weliswaar stelt [B.V.] dat toewijzing in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden, maar de kantonrechter volgt [B.V.] daarin niet. Er is geen sprake van een uitzonderlijk lang tijdsverloop tussen het ontslag op staande voet en deze procedure. Ook blijkt niet dat [naam 1] in de tussentijd ander werk heeft gehad en evenmin kan van [naam 1] verwacht worden dat hij al ander werk had gevonden, mede door zijn medische situatie.
4.14.
Verder is de vordering van [naam 1] tot betaling van het achterstallige (restant)loon over de maanden april 2024 en mei 2024 van in totaal € 823,31 bruto (€ 742,09 + € 81,22) ook toewijsbaar. Weliswaar voert [B.V.] aan dat [naam 1] zich niet heeft ziek gemeld, maar dat standpunt is naar het oordeel van de kantonrechter niet houdbaar gezien de inhoud van de loonstroken van april 2024 en mei 2024 (waarop 6 ziektedagen staan vermeld) en de transcriptie van het telefoongesprek van 6 mei 2024 (waarin meerdere keren staat dat [naam 1] ziek is). De verzochte wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over de achterstallige loonbetalingen zal ook worden toegewezen, omdat [B.V.] te laat heeft betaald, waarbij deze – gelet op de omstandigheden van het geval (zo heeft [B.V.] niet een onpleitbaar standpunt ingenomen en zal er ook al wettelijke rente worden toegewezen) – zal worden beperkt tot een bedrag van in totaal € 1.500,00. Tot slot is ook de vordering om [B.V.] te veroordelen tot het verstrekken van de loonspecificaties van de maanden februari 2024, maart 2024 en vanaf mei 2024 op grond van artikel 7:626 BW toewijsbaar.
4.15.
[B.V.] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op € 1.221,00 (€ 1.086,00 salaris gemachtigde en € 135,00 nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)).
Het tegenverzoek
4.16.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [B.V.] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, is vervuld, zodat dit verzoek zal worden beoordeeld. [B.V.] heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.
Toetsingskader
4.17.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
4.18.
[B.V.] stelt dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden, primair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen van [naam 1] en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen redelijke grond voor ontbinding. Daarover wordt het volgende overwogen.
Aanleiding ontbindingsverzoek
4.19.
[B.V.] schrijft in haar tegenverzoek dat de directe aanleiding voor het voorwaardelijk ontbindingsverzoek is het feit dat [naam 1] geld heeft gestolen. Hiervoor onder het verzoek heeft de kantonrechter al geoordeeld dat niet is komen vast te staandat [naam 1] verantwoordelijk is voor het feit dat € 4.080,51 niet te traceren is en dat ook niet met een voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden dat [naam 1] geld uit de kluis heeft laten verdwijnen. Alleen dit brengt al mee dat het ontbindingsverzoek van [B.V.] niet toewijsbaar is.
Gronden ontbindingsverzoek
4.20.
Wat betreft de ontbindingsgronden overweegt de kantonrechter nog dat het verwijtbare handelen dat [B.V.] aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag legt alleen bestaat uit de diefstal van geld waarvan de kantonrechter al heeft geoordeeld dat die niet is aangetoond. Ook de onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding die [B.V.] aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag legt, is grotendeels gebaseerd op diefstal van geld door [naam 1] en het vermeend liegen hierover. Daarom is het ontbindingsverzoek ook op deze grond niet toewijsbaar. Mogelijk is de verhouding tussen partijen wel in enige mate verstoord en zal er gewerkt moeten worden aan het herstel van het vertrouwen over en weer, maar er is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een ernstige en duurzame verstoring, zodanig dat van [B.V.] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g. BW).
(Tussen)conclusie
4.21.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [B.V.] zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
4.22.
[B.V.] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op € 543,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
Het verzoek
5.1.
verklaart voor recht dat het door [B.V.] aan [naam 1] op 7 mei 2024 gegeven ontslag op staande voet ten onrechte en niet rechtsgeldig is gegeven;
5.2.
vernietigt het op 7 mei 2024 door [B.V.] aan [naam 1] gegeven ontslag op staande voet;
5.3.
veroordeelt [B.V.] om binnen 5 werkdagen na dagtekening van de beschikking de re-integratie van [naam 1] weer op te pakken, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 10.000,00;
5.4.
veroordeelt [B.V.] om – nadat [naam 1] arbeidsgeschikt wordt geoordeeld – hem toe te laten tot het uitvoeren van zijn gebruikelijke werkzaamheden tegen het gebruikelijke salaris met de gebruikelijke emolumenten, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 10.000,00;
5.5.
veroordeelt [B.V.] tot het voldoen van het achterstallige salaris van de maanden april 2024 en mei 2024 ter hoogte van in totaal € 823,31 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2024 tot de dag van de (volledige) betaling, alsmede te vermeerderen met de vakantiebijslag over € 81,22 bruto;
5.6.
veroordeelt [B.V.] tot betaling aan [naam 1] te voldoen het gebruikelijke salaris inclusief emolumenten over de periode vanaf 7 mei 2024 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is/wordt geëindigd/beëindigd (met dien verstande dat in het eerste ziektejaar 95% van het loon verschuldigd is), te vermeerderen met de wettelijke rente over de achterstallige bedragen;
5.7.
veroordeelt [B.V.] tot betaling aan [naam 1] van de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over de achterstallige loonbetalingen tot een bedrag van in totaal € 1.500,00;
5.8.
veroordeelt [B.V.] tot het verstrekken van de loonspecificaties van de maanden februari 2024, maart 2024 en vanaf mei 2024;
5.9.
veroordeelt [B.V.] in de proceskosten van [naam 1] van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
Het tegenverzoek
5.10.
wijst de verzochte ontbinding af;
5.11.
veroordeelt [B.V.] in de proceskosten van [naam 1] van € 543,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
In het verzoek en in het tegenverzoek
5.12.
veroordeelt [B.V.] tot betaling van de kosten van betekening als [B.V.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.13.
verklaart de veroordelingen uit dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.