ECLI:NL:RBZWB:2024:6680

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
10774009 AZ VERZ 23-70 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een werknemer met een chronische ziekte

In de tussenbeschikking van 22 maart 2024 heeft de werkgever de opdracht gekregen om te bewijzen dat de chronische ziekte van de werknemer geen rol heeft gespeeld bij de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. De werkgever heeft een schriftelijke verklaring van de HR-medewerker ingediend, waarin zij stelt dat de werknemer in de ziekteperiode geen signalen heeft gekregen over een mogelijke verlenging van de arbeidsovereenkomst. Echter, de kantonrechter constateert dat er geen bewijs is geleverd dat de ziekte geen rol heeft gespeeld bij de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever een verboden onderscheid heeft gemaakt op basis van de chronische ziekte van de werknemer, wat leidt tot ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter kent de werknemer een billijke vergoeding toe van € 10.000,00, rekening houdend met de ernst van het verwijt en de inkomensschade die de werknemer heeft geleden. Daarnaast worden de wettelijke verhoging en rente over te laat betaalde vakantiedagen en vakantiebijslag toegewezen. De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat deze ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 10774009 \ AZ VERZ 23-70
Beschikking van 5 juli 2024
[verzoekster],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: Stichting Rechtsbijstand ZLM,
tegen
TOYCHAMP XL B.V.,
te Kerkrade,
verwerende partij,
hierna te noemen: Toychamp,
gemachtigde: mr. M.T.M. Zusterzeel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 22 maart 2024;
- de akte van [verzoekster] van 3 april 2024;
- de akte van Toychamp van 19 april 2024;
- de akte van Toychamp van 26 april 2024;
- de antwoordakte van [verzoekster] van 22 mei 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. In de tussenbeschikking van 22 maart 2024 is onder 3.1 weergegeven dat een van de verzoeken van [verzoekster] is om Toychamp te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van primair een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto en subsidiair een schadevergoeding van € 4.000,00 bruto wegens schending van artikel 7:611 BW, zowel primair als subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van de algehele voldoening. Echter, uit de pleitnota van (de gemachtigde van) [verzoekster] , de zittingsaantekeningen van de griffier en de akte van [verzoekster] van 3 april 2024 blijkt dat het betreffende verzoek als volgt dient te luiden. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter – na eiswijziging tijdens de mondelinge behandeling van 19 december 2023 – om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, Toychamp te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van primair een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto en subsidiair een schadevergoeding van € 5.000,00 bruto, zowel primair als subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van de algehele voldoening.
2.2.
In de tussenbeschikking van 22 maart 2024 heeft Toychamp de opdracht gekregen om te bewijzen dat de chronische ziekte van [verzoekster] geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van Toychamp om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet voort te zetten.
2.3.
Toychamp heeft aan voormelde bewijsopdracht uitvoering gegeven door het indienen van een schriftelijke verklaring van de betrokken HR-medewerker [HR-medewerker] (hierna te noemen: [HR-medewerker] ). In haar antwoordakte van 22 mei 2024 heeft [verzoekster] gereageerd op deze verklaring.
2.4.
In het onderstaande zal de kantonrechter het door Toychamp geleverde bewijs waarderen, waarbij als toetsingskader geldt dat de door Toychamp te bewijzen feiten en omstandigheden (pas) bewezen zijn, als er sprake is van een redelijke mate van zekerheid daarvan.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Toychamp niet is geslaagd in de bewijsopdracht. Dat oordeel motiveert de kantonrechter als volgt.
2.6.
[HR-medewerker] verklaart onder meer dat zij [verzoekster] in de periode van ziekte op geen enkele wijze heeft voorgehouden dat zij een verlenging van haar huidige arbeidsovereenkomst kon verwachten. Daar staat echter tegenover dat Toychamp na de standaard aanzegging in de arbeidsovereenkomst ook op geen enkel moment signalen heeft afgegeven dat zij de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet zou verlengen. Integendeel, het leek erop dat niets aan een verlenging in de weg stond. Immers, zoals is overwogen in de tussenbeschikking van 22 maart 2024 staat tussen partijen vast dat [verzoekster] goed functioneerde en dat Toychamp en collega’s ook geen probleem hadden met de persoon van [verzoekster] .
2.7.
Verder verklaart [HR-medewerker] dat zij en [naam] in overleg met de directie hebben besloten niet tot verlenging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] over te gaan. [HR-medewerker] verklaart daarbij dat de ziekte van [verzoekster] niet de reden is geweest voor deze beslissing. Volgens [HR-medewerker] had Toychamp andere redenen voor de beslissing, die niet samenhingen met de ziekte. [HR-medewerker] laat echter na om te concretiseren wat deze andere redenen dan waren. In de tussenbeschikking heeft de kantonrechter daarover overwogen dat uit productie 8 van het verzoekschrift blijkt dat [verzoekster] in een e-mailbericht van 6 september 2023 onder meer naar deze reden vroeg en dat Toychamp daarop per e-mailbericht van 7 september 2023 antwoordde dat zij in dit geval niet verplicht is een motivering te geven. Ook in het kader van de bewijsopdracht heeft Toychamp nagelaten om openheid te geven over de – volgens haar werkelijke redenen – van de beslissing om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet te verlengen. Toychamp is ook niet verplicht om die reden(en) te geven, maar in de waardering van het bewijs speelt het wel een rol, temeer nu vaststaat dat [verzoekster] goed functioneerde en er ook geen problemen waren met de persoon van [verzoekster] .
2.8.
Gezien het voorgaande en nu Toychamp geen ander bewijs heeft aangeboden – bijvoorbeeld door middel van het horen van getuigen – is de kantonrechter van oordeel dat niet met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de chronische ziekte van [verzoekster] geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van Toychamp om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet voort te zetten. Dat brengt mee dat de kantonrechter er in deze procedure van uitgaat dat Toychamp bij de beslissing om de arbeidsverhouding met [verzoekster] niet voort te zetten een verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van artikel 4 Wgbh/cz. In beginsel brengt dat naar het oordeel van de kantonrechter eveneens mee dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Toychamp in de zin van artikel 7:673 lid 9 BW. Toychamp heeft niets, althans onvoldoende, aangevoerd om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarom zal de kantonrechter [verzoekster] overeenkomstig voormeld artikel(lid) een billijke vergoeding toekennen.
2.9.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.10.
[verzoekster] stelt in dit kader dat een billijke vergoeding van € 10.000,00 passend is. Zij licht dat bedrag als volgt toe. Gezien het goede functioneren van [verzoekster] kan ervan worden uitgegaan dat [verzoekster] – zonder haar chronische ziekte – met ingang van 1 september 2023 bij Toychamp in vaste dienst zou zijn gekomen. Verder is door het verloop van haar chronische ziekte de verwachting dat [verzoekster] op zijn vroegst per 1 september 2024 (twaalf maanden na het einde van haar arbeidsovereenkomst met Toychamp) voldoende hersteld zal zijn om arbeid te kunnen verrichten. Met haar Ziektewetuitkering heeft [verzoekster] een inkomensverlies van circa € 700,00 bruto per maand, zodat een aanvulling van twaalf maanden uitkomt op € 8.400,00. Daarbij komt dat [verzoekster] psychisch heeft geleden doordat Toychamp haar op grond van haar chronische ziekte op een andere wijze heeft behandeld dan wanneer zij die ziekte niet zou hebben gehad. In deze omstandigheden stelt [verzoekster] dat een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto passend is. De kantonrechter sluit zich hierbij aan en zal daarom een billijke vergoeding toekennen van € 10.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van deze beschikking tot de dag van de betaling.
2.11.
Zoals al is overwogen in de tussenbeschikking van 22 maart 2024 zullen de verzochte aanzegvergoeding en bijbehorende nevenverzoeken worden afgewezen.
2.12.
Eveneens met verwijzing naar de tussenbeschikking van 22 maart 2024 zal aan wettelijke verhoging en rente over te laat betaalde vakantiedagen en vakantiebijslag worden toegewezen een bedrag van € 217,42 (€ 2.174,17/10) aan wettelijke verhoging, alsmede de wettelijke rente over € 2.174,17, vanaf 1 oktober 2023 tot en met 13 november 2023.
2.13.
Wat betreft de overige vorderingen zal Toychamp worden veroordeeld tot overlegging aan [verzoekster] van een deugdelijke bruto-netto specificatie van de te betalen billijke vergoeding. Gelet op de sommatiebrief van 3 oktober 2023 zal de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten worden toegewezen tot een bedrag van € 409,06.
2.14.
De proceskosten komen voor rekening van Toychamp, omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van Toychamp. De proceskosten van [verzoekster] worden begroot op € 1.465,00 (€ 244,00 aan griffierecht, € 1.086,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 – plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing – aan nakosten). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Toychamp om aan [verzoekster] te betalen € 217,42 aan wettelijke verhoging over te laat betaalde vakantiedagen en vakantiebijslag, alsmede de wettelijke rente over € 2.174,17, vanaf 1 oktober 2023 tot en met 13 november 2023;
3.2.
veroordeelt Toychamp om aan [verzoekster] te betalen een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto, met overlegging aan [verzoekster] van een deugdelijke bruto-netto specificatie hiervan en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van deze beschikking tot de dag van de betaling;
3.3.
veroordeelt Toychamp om aan [verzoekster] te betalen een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 409,06;
3.4.
veroordeelt Toychamp in de proceskosten van € 1.465,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Toychamp niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.5.
veroordeelt Toychamp tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde en verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.