ECLI:NL:RBZWB:2024:6679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
02-068278-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een minderjarige door een voetbaltrainer met een deels voorwaardelijke taakstraf en locatieverbod

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanranding van een 10-jarige jongen, later 11 jaar oud, die onder zijn zorg viel als voetbaltrainer. De aanranding vond plaats op de voetbalclub en ook thuis bij de verdachte. De rechtbank oordeelde dat een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend was. Daarnaast werd een locatieverbod opgelegd, dat onmiddellijk uitvoerbaar is, om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 september 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de aanranding wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van het slachtoffer en zijn moeder. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de impact op het slachtoffer en de kwetsbaarheid van minderjarigen. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-068278-24
vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1966 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. Mink, advocaat te Oost-Souburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 september, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens zijn de ouders van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aanwezig geweest , bijgestaan door mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen om ontuchtige handelingen te ondergaan, dan wel ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, dan wel ontucht heeft gepleegd met iemand beneden de zestien jaar.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde aanranding van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de tenlastegelegde periode te ruim is. Bij een eventuele bewezenverklaring moet uitgegaan worden van een periode vanaf mei 2023 tot en met begin oktober 2023. Dit omdat de gedragingen bij verdachte thuis hebben plaatsgevonden na afloop van het voetbalseizoen. Verdachte ontkent immers dat er op de voetbalclub iets tussen hem en [slachtoffer] is voorgevallen.
Verdachte moet van de primair tenlastegelegde aanranding worden vrijgesproken, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat sprake is geweest van geweld of een andere feitelijkheid of dreiging daarmee.
Verdachte moet ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Verdachte was geen voetbaltrainer meer van [slachtoffer] . [slachtoffer] was dan ook niet aan de zorg, opleiding en/of waakzaamheid van verdachte toevertrouwd.
Het meer subsidiair tenlastegelegde ontucht plegen met iemand beneden de 16 jaar kan, gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, wel bewezen worden verklaard, met uitzondering van het wrijven over het kruis/de piemel van [slachtoffer] . Verdachte ontkent dat onderdeel van de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij aan het kruis/de piemel van [slachtoffer] heeft gezeten. Dit zou hij enkel bij hem thuis en dus niet op de voetbalclub hebben gedaan. De rechtbank gaat daar niet in mee. Op grond van de verklaring van [slachtoffer] en die van zijn moeder stelt de rechtbank vast dat de tenlastegelegde gedragingen door verdachte ook op de voetbalclub hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen, zeker nu die in lijn zijn met wat [slachtoffer] verklaard heeft over de gedragingen van verdachte bij hem thuis. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het verweer dat geen sprake is geweest van geweld of een andere feitelijkheid of een dreiging daarmee, legt de rechtbank ook naast zich neer. Uit het dossier blijkt voldoende dat de gedragingen onverhoeds zijn gebeurd. Het onverhoeds iemand aanraken brengt een element van dwang met zich waartegen iemand zich niet kan verzetten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen geweld, maar valt het wel onder “een andere feitelijkheid”.
Dat verdachte over het kruis/de piemel van [slachtoffer] zou hebben gewreven blijkt uit de bewijsmiddelen en behoeft geen verdere bespreking.
De rechtbank acht het de primair tenlastegelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 18 september 2024;
- de aangifte van [aangeefster] , de moeder van [slachtoffer] ;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende de voorlopige samenvatting van het studioverhoor van [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op meerdere tijdstippen in de periode van 2 november 2022 tot en met 5 oktober 2023 te [plaats] , door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van
ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, betasten van en wrijven over het kruis/de piemel van die [slachtoffer] , en bestaande die andere feitelijkheid uit het telkens onverhoeds betasten van het kruis/de piemel van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijk deel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden worden. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf van 180 uur en een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen. Deze maatregel betreft een locatieverbod bij de speeltuintjes en de woning van [slachtoffer] voor een periode van drie jaar, met een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding van de maatregel en met een maximale duur van 6 maanden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Het verzoek is om de zaak af te doen door het opleggen van een taakstraf met een voorwaardelijk deel met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals in het reclasseringsrapport opgenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 11 maanden schuldig gemaakt aan het aanranden van [slachtoffer] . Een jongen van 10 jaar en later in de pleegperiode 11 jaar oud. De aanranding gebeurde niet dagelijks, maar is wel meerdere keren gebeurd. De aanrandingen vonden plaats terwijl verdachte de voetbaltrainer was van [slachtoffer] , en daarna ook in de woning van verdachte. De aanranding bestond telkens uit het onverhoeds betasten van en wrijven over het kruis/de piemel van [slachtoffer] , boven zijn kleding. Hiermee heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Verdachte heeft niet stil gestaan bij de gevolgen voor [slachtoffer] en heeft alleen aan zijn eigen behoeften gedacht. Dergelijke feiten kunnen voor minderjarigen zeer ernstige gevolgen hebben die zij nog lange tijd met zich dragen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport
van 29 augustus 2024. In dit rapport is onder meer aangegeven dat er problemen zijn vastgesteld op de leefgebieden dagbesteding, financiën, sociaal netwerk en psychosociaal
functioneren (LVB, gebrekkige zelfbeheersing en gebrekkige vaardigheden in het oplossen van (interpersoonlijke) problemen).
Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat.
De reclassering is van mening dat het psychosociaal functioneren in relatie heeft gestaan met het delict. Diagnostiek en een behandeling in een forensisch kader gericht op
zedenproblematiek/seksueel grensoverschrijdend gedrag en LVB wordt geïndiceerd geacht.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, contactverbod en een locatieverbod (betreffende de straat waar [slachtoffer] woont, de school en het voetbalterrein).
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 7 augustus 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met straffen die in verglijkbare zaken worden opgelegd. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf te fors is. Gelet op de leeftijd van verdachte, zijn psychosociaal functioneren en blanco strafblad is een gevangenisstraf voor dit feit niet de juiste modaliteit. Een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke taakstraf acht de rechtbank passend en geboden. Zij legt aan verdachte op een taakstraf van 180 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Deze straf doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de aard en ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] en de persoon van verdachte.
Daarnaast legt de rechtbank op een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Zij zal deze maatregel opleggen in de vorm van een locatieverbod voor de straten waar de speeltuintjes zijn gelegen rondom de woning van [slachtoffer] en de woning van [slachtoffer] zelf met een straal van 50 meter daaromheen. Het gaat om de volgende locaties:
- de speeltuin bij de [straat 1] in [plaats] ;
- de speeltuin en voetbalkooi bij de [straat 2] in [plaats] ;
- de speeltuin bij [straat 3] in [plaats] ;
- het [adres] in [plaats] .
De rechtbank is van oordeel dat een locatieverbod noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van [slachtoffer] . Deze maatregel zal worden opgelegd voor de duur van 3 jaar. De rechtbank beveelt daarbij dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Tevens zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend jegens [slachtoffer] zal gedragen.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een schadevergoeding gevorderd van
€ 2.000,- aan immateriële schade voor het tenlastegelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde immateriële schade. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 1.000,- aan smartengeld passend is. Bepleit is dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht de namens de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-, gelet op de onderbouwing van de schade en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag van betaling.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Rooseveltlaan 148, 4624 DE Bergen op Zoom. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en dat hij zich laat behandelen door de Forensische Psychiatrische Polikliniek (FPP) van GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na een positieve IFZO indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
*dat verdachte op geen enkele wijze -direct of indirect- contact heeft of zoekt met [slachtoffer] (roepnaam [slachtoffer] ), geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte op geen enkele wijze contact met minderjarigen zoekt. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat zijn toezichthouder van Reclassering Nederland hierbij aanwezig is;
* dat verdachte de komende vijf jaren geen (vrijwilligers)werk met kinderen/jeugdigen verricht, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
drie jaren zich niet zal ophouden in de navolgende gebieden met een straal van 50 meter daaromheen:
- de speeltuin bij de [straat 1] in [plaats] ;
- de speeltuin en voetbalkooi bij de [straat 2] in [plaats] ;
- de speeltuin bij [straat 3] in [plaats] ;
- het [adres] in [plaats] , zijnde het woonadres van [slachtoffer] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] ;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet-betaling
20 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 oktober2024.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.