ECLI:NL:RBZWB:2024:6668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/1176 WIA T
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking WIA-uitkering en medische beoordeling door UWV

In deze tussenuitspraak van 1 oktober 2024 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering door het UWV, met ingang van 17 januari 2024. Eiser had eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen, maar het UWV verklaarde het bezwaar van zijn voormalig werkgever gegrond, waardoor eiser geen recht meer zou hebben op de uitkering. De rechtbank behandelt het beroep en stelt vast dat het UWV eiser niet heeft gehoord, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel er een gebrek is in de procedure, oordeelt de rechtbank dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij in beroep zijn standpunt heeft kunnen toelichten. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde zijn. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het UWV om de motivering van hun besluiten helder te maken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1176 WIA T

tussenuitspraak van 1 oktober 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 17 januari 2024.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 4 april 2022 (primair besluit) met ingang van 11 juni 2022 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Zijn voormalig werkgever heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
1.2
Bij het bestreden besluit van 5 december 2023 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard. Volgens het UWV heeft eiser geen recht meer op een WIA-uitkering, daarom wordt deze met ingang van 17 januari 2024 ingetrokken. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 31 juli 2019 uitgevallen vanwege klachten aan de rechterhand na een bedrijfsongeval. Vanwege de beëindiging van het dienstverband ontving hij per 9 september 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet.
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft het UWV met ingang van 28 juli 2021 een WIA-uitkering aan eiser toegekend. Dit betreft een WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Dit besluit is mede gebaseerd op een sociaal-medische beoordeling door een verzekeringsarts van 25 mei 2021 en de bijbehorende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft het UWV aan eiser laten weten dat de eerste WIA-dag is gewijzigd naar 11 juli 2021.
Op 10 juni 2022 heeft eisers WGA-uitkering de maximumduur bereikt. Bij het primaire besluit heeft het UWV gesteld dat eiser per 11 juni 2022 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
De ex-werkgever van eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, omdat er geen sociaal-medisch onderzoek aan ten grondslag lag. Daarop heeft het UWV een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht om eisers recht op een WIA-uitkering te beoordelen. Ook is er op 4 januari 2023 een expertiserapport uitgebracht door plastisch, reconstructief en handchirurg [naam] (hierna: [naam] ).
Het UWV heeft op 31 januari 2023 aan partijen kenbaar gemaakt dat zij voornemens is het besluit te wijzigen, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op minder dan 35%. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Na nader verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is het UWV echter bij dit standpunt gebleven in het bestreden besluit.
Op wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt in het hiernavolgende ingegaan.
De hoorzitting
5. Eiser heeft ten eerste aangevoerd dat een hoorzitting niet achterwege gelaten mocht worden, aangezien hij hier in zijn bezwaarschrift expliciet om heeft verzocht. Dat zijn gemachtigde een e-mail van 6 april 2023 heeft gemist met de vraag of een hoorzitting ook is gewenst als er geen arts aanwezig zal zijn, maakt niet dat van die hoorzitting afgezien kon worden. De uitzonderingsmogelijkheden in de wet zijn strikt. Bovendien is aangegeven dat nog nadere medische informatie ingewonnen en ingebracht zou worden.
6. In reactie hierop heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) gemotiveerd gesteld dat een spreekuur in dit geval niet zinvol was, omdat er voldoende medische informatie beschikbaar was en eiser is gezien op het spreekuur van de primaire arts. Verder heeft het UWV in het verweerschrift gesteld dat het feit dat de gemachtigde van eiser de e-mail van 6 april 2023 heeft gemist voor eisers rekening en risico komt. Daarnaast wijst het UWV er op dat het bezwaar van eiser tegen het voornemen dateert van 10 maart 2023 en het bestreden besluit van 5 december 2023. Door dit tijdsverloop is eiser voldoende in de gelegenheid geweest om aanvullende gronden in te dienen of stukken over te leggen. Eiser heeft aangegeven dat er nog arbeidskundige gronden zouden worden aangevoerd, voor een reactie daarop is een hoorzitting ook geen voorwaarde. Die gronden zijn echter pas in beroep aangevoerd. Hij heeft geen nadere medische stukken overgelegd. Tot slot stelt het UWV dat het op de weg van eiser had gelegen om te vragen naar de hoorzitting bij het uitblijven hiervan.
7. De rechtbank wijst er op dat de vraag of de verzekeringsarts b&b eiser had moeten zien op een spreekuur los staat van de vraag of er een hoorzitting had moeten plaatsvinden. De beroepsgrond van eiser ziet op deze laatste vraag. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, een belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gevallen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen van die gevallen in deze zaak aan de orde. Het feit dat de gemachtigde van eiser niet op de e-mail van 6 april 2023 heeft gereageerd en het tijdsverloop tussen het bezwaar en het bestreden besluit zijn niet te scharen onder een van de in artikel 7:3 van de Awb genoemde categorieën. Dit klemt te meer nu eiser in zijn bezwaar tegen het voorgenomen besluit wel expliciet om een hoorzitting heeft verzocht.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV eiser in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet heeft gehoord. Het bestreden besluit bevat dan ook een gebrek. Niet aannemelijk is echter dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. Hij heeft in beroep alsnog de gelegenheid gehad om zijn standpunt toe te lichten, waarvan hij door middel van zijn gemachtigde ook gebruik heeft gemaakt, zodat het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal worden gepasseerd.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
9. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts (getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
9.1
De primaire arts heeft de dossiergegevens bestudeerd, heeft eiser op 20 juli 2022 een fysiek spreekuur onderzocht, informatie bij de huisarts opgevraagd en de uitslag van de specialistische expertise door [naam] bij zijn onderzoek betrokken. De primaire arts heeft gerapporteerd dat eiser op het spreekuur zijn rechterhand met alles ontziet, dit doet hij bewust en onbewust. De linkerschouder is beperkt. Uit de expertise van [naam] volgt dat er geen diagnose of goede medische verklaring is voor de door eiser gepresenteerde klachten. Er is een volledig normale range of motion, er zijn geen aanwijzingen voor band-, pees, bot- of zenuwletsel. Er is ook geen andere oorzaak denkbaar die deze klachten kan verklaren, met name geen aanwijzingen voor reflexdystrofie of andere neuropathische pijn. Gelet op de expertise heeft de primaire arts de FML aangepast. De beperkingen die nog overblijven zijn het sterk beperkt actief zijn met de linkerschouder boven schouderhoogte. Alle beperkingen met betrekking tot de rechterhand kunnen niet objectief worden vastgesteld en zijn daarmee komen te vervallen.
9.2
De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd. Op basis daarvan stelt zij dat de belastbaarheid die is opgesteld door de primaire arts in stand kan blijven. Deze is opgesteld naar aanleiding van de ontvangen informatie van de huisarts van eiser en de expertise van [naam] . De vastgestelde belastbaarheid komt overeen met de bevindingen van de primaire arts op het spreekuur van 20 juli 2022. In bezwaar zijn geen nieuwe medische feiten aangedragen. Eiser vindt het onredelijk dat de beperkingen aan de rechterarm en -schouder zijn geschrapt, maar dat is niet het geval. Alleen de beperkingen in de grijpfunctie van de rechterhand zijn geschrapt, de beperking voor bovenhands werken is gebleven. De beperkingen inzake duwen etc. zijn verwijderd. Eiser is verder nog normaal gespierd. Er is een discongruentie in klachten (eiser zou de hele rechterhand niet kunnen gebruiken gedurende drie jaar) en herstelgedrag (hiervoor is in drie jaar tijd geen behandeling gezocht). De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser wel in staat is om tweehandig 20 keer per uur 10 kilo te tillen en om incidenteel 10 keer per uur 20 kilo te tillen, mits tweehandig en niet boven schouderhoogte.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 4 januari 2023.
9.3
Eiser wijst erop dat de verzekeringsarts b&b in de rapportage spreekt over klachten aan de rechterarm en -schouder, maar het gaat om de rechterhand en de linkerschouder. Gesteld wordt dat de beperkingen die voortvloeien uit de klachten aan de linkerschouder niet zijn geschrapt, dat zou alleen gelden voor beperkingen door de grijpfunctie aan de rechterhand. Eiser wijst er echter op dat op de items 3.7 (trillingsbelasting), 4.4.2 (werken met toetsenbord en/of muis), 4.8 (frequent reiken tijdens het werk), 4.12 (duwen of trekken), 4.13 (tillen) en 4.14 (dragen) verschillen zitten tussen de FML van 25 mei 2021 en de FML van 4 januari 2023. De FML van 4 januari 2023 is daarom niet juist en niet concludent.
Verder heeft eiser in bezwaar betoogd dat iemand die 3,5 jaar is afgekeurd zijn leven heeft kunnen afstemmen op zijn beperkingen. De neiging tot onderprestatie kan het gevolg zijn van gewenning aan het ontlasten van de hand. Dit maakt niet dat alle klachten aan de rechterhand ongefundeerd zijn. Dat doet volgens eiser ook geen recht aan het arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden en het letsel dat toen is waargenomen.
9.4
In reactie hierop heeft de verzekeringsarts b&b in een rapport van 16 juli 2024 gesteld dat er verwarring is ontstaan door het bezwaar van de werkgever, die aangegeven heeft dat het onredelijk was dat beperkingen inzake de rechterarm en -schouder zijn verwijderd. Ook is verwarring ontstaan omdat in de FML bij dezelfde beperking staat ‘beperkt vanwege rechterhand en linkerschouder’ (dus niet gedifferentieerd). De verzekeringsarts b&b stelt dat zij heeft geprobeerd aan te geven dat de beperkingen voor bovenhands werken niet zijn verwijderd (die slaan op de beperkingen van de schouder). De beperkingen inzake de grijpfunctie van de rechterhand zijn wel geschrapt. De beperking op duwen en trekken is geschrapt, die was gegeven vanwege zowel de rechterhand als de linkerschouder. Het beroepschrift bevat verder geen medische informatie en de stelling dat er discongruentie is tussen de klachten en het herstelgedrag blijft bestaan.
9.5
De rechtbank stelt vast dat uit de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de klachten aan zijn rechterhand en linkerschouder. Bij de opstelling van de FML dienen zij rekening te houden met het geobjectiveerde deel van de klachten. De rechtbank volgt het UWV in het standpunt dat uit het expertiserapport van [naam] blijkt dat de door eiser gepresenteerde klachten aan de rechterhand niet te objectiveren zijn, zodat er geen reden was daarvoor beperkingen aan te nemen in de FML van 4 januari 2023.
Verder staat vast dat eiser klachten heeft aan zijn linkerschouder en daardoor beperkingen ervaart. De primaire arts heeft bij lichamelijk onderzoek vastgesteld dat bij de linkerschouder de abductie en elevatie sterk beperkt is, tot maximaal 90 graden. De bewegingen zijn daar ook gevoelig. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn slechts de beperkingen in de grijpfunctie van de rechterhand geschrapt en is de beperking voor bovenhands werken gebleven (vanwege eisers schouderklachten). Eiser heeft echter aangegeven dat de beperkingen die eerder in de FML van 25 mei 2021 op basis van zijn schouderklachten zijn aangenomen op de items 3.7 (trillingsbelasting), 4.4.2 (werken met toetsenbord en/of muis), 4.8 (frequent reiken tijdens het werk), 4.12 (duwen of trekken), 4.13 (tillen) en 4.14 (dragen) vanwege onder meer de linkerschouder niet meer terugkomen in de FML van 4 januari 2023. De stelling van de verzekeringsarts b&b dat er verwarring is ontstaan door het bezwaar van de werkgever volgt de rechtbank niet, omdat het eiser was die bezwaar heeft gemaakt. Ook de stelling dat verwarring is ontstaan vanwege het feit dat er niet gedifferentieerd is, verklaart naar het oordeel van de rechtbank niet waarom de beperkingen op de genoemde items zijn komen te vervallen.
Uit het bovenstaande volgt dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom genoemde beperkingen uit de FML van 25 mei 2021 niet terugkomen in de FML van 4 januari 2023, terwijl nog altijd sprake is van beperkingen aan de linkerschouder. Naar het oordeel van de rechtbank is op dit punt dan ook sprake van een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om een verzekeringsarts b&b te laten motiveren waarom de in de FML van 25 mei 2021 opgenomen beperkingen die (ook) zagen op de klachten aan de linkerschouder van eiser zijn vervallen. Mocht de FML aangepast (dienen te) worden, dan dient er tevens een herbeoordeling door de arbeidsdeskundige b&b plaats te vinden. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
11. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijk kader

Wet WIA
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Awb
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
e belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.