ECLI:NL:RBZWB:2024:6654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
23/11294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen door de rechtbank

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 oktober 2023, waarin de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2022 is vastgesteld op € 223.000. De belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-een-kap woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging.

Tijdens de zitting op 27 augustus 2024 is het beroep behandeld. De belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken over de grondstaffel, indexeringspercentages en correctiepercentages. De heffingsambtenaar betwistte deze claim en stelde dat de benodigde informatie beschikbaar was via de website van de Belastingsamenwerking West-Brabant.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. De rechtbank volgde de jurisprudentie van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd gesteld dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de indexeringspercentages en onderbouwingen te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1]),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Oosterhout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 223.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oosterhout voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, gemachtigde van belanghebbende, [naam 2]. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. [naam 3] en [taxateur], taxateur. Als toehoorder is namens de Belastingsamenwerking West-Brabant (hierna: BWB) verschenen [naam 4].

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een twee-onder-een-kap woning uit bouwjaar 1910 met een oppervlakte van 71 m². Het totale perceeloppervlak bedraagt 112 m2. De woning heeft een tweetal dakkapellen, een berging en een aanbouw.

Beoordeling door de rechtbank

3. Gelet op wat ter zitting is besproken is in beroep tussen partijen enkel nog in geschil of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Belanghebbende stelt van wel en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en toekenning van een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar beantwoordt de vraag ontkennend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek tot een proceskostenvergoeding.
De waarde van het object is niet meer in geschil.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is een proceskostenvergoeding niet aan de orde. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 40 wet WOZ
5. Belanghebbende bepleit dat de heffingsambtenaar de grondstaffel, indexeringspercentages en correctiepercentages niet heeft verstrekt, waardoor er sprake is van schending van artikel 40 Wet WOZ. Door het niet inzichtelijk verstrekken van de grondstaffel, indexeringspercentages en correctiepercentages, is belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om de onderbouwing en de daaruit voortkomende WOZ-waarde van de woning te controleren. Belanghebbende heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen, waarna pas in beroep de waarde van de woning aannemelijk is gemaakt. Hierdoor dienen het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende vergoed te worden. Dit volgt volgens belanghebbende uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. [1]
5.1.
De heffingsambtenaar bepleit dat aan belanghebbende met de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift een uitgebreid WOZ-taxatieverslag naar belanghebbende is toegezonden. Hierop stonden de KOUDV-factoren vermeld. Daarnaast zijn de correctiepercentages en grondstaffels op de website van BWB gepubliceerd. Partijen hebben onderlinge werkafspraken gemaakt. Uit deze afspraken blijkt dat voornoemde gegevens vermeld staan op de website van BWB. Ten aanzien van de indexeringspercentages bepleit de heffingsambtenaar dat dit resultaten zijn van onder meer gegevens uit het Kadaster die in het proces permanente marktanalyse geanalyseerd worden, landelijke cijfers, openbare gegevens en lokale kennis van specifieke marktontwikkeling. Voor zover al sprake zou zijn van een schending van artikel 40 lid 2 wet WOZ, dan moet aan deze schending voorbij worden gegaan met toepassing van artikel 6:22 Algemene Wet Bestuursrecht. De heffingsambtenaar verwijst naar een uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden waarin het hof geen noodzaak ziet voor een proceskostenvergoeding in gevallen waarin de schending van artikel 40 wet WOZ geen doorslaggevende betekenis heeft gehad bij de keuze om beroep in te stellen. [2]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 40 wet WOZ. De rechtbank volgt de jurisprudentie die onder meer volgt uit de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden [3] , waarin is overwogen dat de indexeringspercentages en de onderbouwingen daarvan niet onder de reikwijdte van artikel 40 lid 2 van de Wet WOZ vallen. Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens aan belanghebbende te verstrekken. Met de gegevens uit het in de bezwaarfase opgemaakte waarderapport in combinatie met de door belanghebbende te raadplegen en te achterhalen informatie had belanghebbende na kunnen gaan of de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet te hoog is. Ook wat betreft het verschil bij gebruik van verkoopdatum en transactiedatum nu deze informatie is op te maken uit de leveringsaktes. Dit betekent dat er geen sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123.
2.Uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4138
3.Uitspraak van het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837.