ECLI:NL:RBZWB:2024:6647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/422223 / FA RK 24-2167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake wijziging gezag, zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de wijziging van gezag, zorgregeling en kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.G. Aarts, heeft verzocht om een zorgregeling met zijn minderjarige kind, dat bij de vrouw verblijft. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kalle, heeft verweer gevoerd en verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen behandeld tijdens een mondelinge zitting op 6 september 2024, waarbij de man niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn advocaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en dat zij gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2023. Eerder zijn er voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder een zorgregeling en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 250,- per maand. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod nog niet is opgestart, wat heeft geleid tot een verzoek van de man om de zorgregeling te wijzigen. De vrouw heeft ingestemd met een wijziging van de zorgregeling, waarbij nu één omgangsmoment van twee uur per week is vastgesteld.

De rechtbank heeft besloten om de definitieve beslissing op het verzoek van de vrouw met betrekking tot het gezag aan te houden, in afwachting van de rapportage over het hulpverleningstraject. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en een voorlopige zorgregeling vastgesteld, evenals de kinderbijdrage van € 250,- per maand, met ingang van 1 juni 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft zich verdere beslissingen voorbehouden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/422223 / FA RK 24-2167
Datum uitspraak: 27 september 2024
Beschikking betreffende wijziging gezag, zorgregeling en kinderalimentatie
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.G. Aarts te [plaats 1] ,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Kalle te [plaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 10 mei 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 27 augustus 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het op 30 augustus 2024 ontvangen verweerschrift op het zelfstandige verzoek.
1.2.
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 6 september 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen mr. Aarts, namens de man, en de vrouw, bijgestaan door mr. Kalle. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
Alhoewel correct opgeroepen is de man, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023.
2.2.
De man heeft de [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4.
Tussen partijen zijn bij beschikking van 4 juli 2024 (met kenmerk C/02/422222 / FA RK 24-2166) voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat tussen de man en de [minderjarige] een voorlopige zorgregeling zal gelden van twee omgangsmomenten van twee uur per week en de man, voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling, aan de vrouw dient te betalen een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de [minderjarige] op € 250,- per maand, met ingang van 1 juni 2024. Daarnaast zijn partijen verwezen voor hulpverlening naar het Uniform Hulpaanbod (UHA).

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een zorgregeling tussen hem en de [minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat hij omgang heeft met de minderjarige iedere twee weken van vrijdag tot en met zondag, waarbij de man [minderjarige] op vrijdag ophaalt en meeneemt naar Limburg en op zondag weer naar Zeeland terugbrengt, en voorts iedere week op een doordeweekse dag, waarbij de man die dag op en neer reist en met [minderjarige] in Zeeland blijft en waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden gedeeld, althans een regeling vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Ten aanzien van zelfstandige verzoeken van de wederpartij:
De man voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw ten aanzien van de beëindiging van het gezamenlijk gezag en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans aan de vrouw het verzoek te ontzeggen als zijnde onrechtmatig of ongegrond.
De man stemt in met het zelfstandig verzoek van de vrouw ten aanzien van het vaststellen van de kinderbijdrage.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man verzochte zorgregeling af te wijzen, dan wel een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.
Voorts verzoekt de vrouw bij wijze van zelfstandige verzoeken, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt belast;
- de man te veroordelen aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige te voldoen van € 250,- met ingang van 1 juni 2024, dan wel een bijdrage te bepalen die de rechtbank juist acht.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van de voornoemde beschikking van 4 juli 2024 betreffende de provisionele voorziening. Hierbij is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald van twee omgangsmomenten van twee uur per week. Ook is bij deze beschikking bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de [minderjarige] dient te betalen van € 250,- per maand, met ingang van 1 juni 2024. Daarnaast zijn partijen en [minderjarige] verwezen naar het loket voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA). Het loket is verzocht om uiterlijk tegen de familiekamerrol van 17 december 2024 in deze procedure de rapportage over het verloop en het resultaat van het jeugdhulpverleningstraject bij de griffie in te dienen.
4.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de hulpverlening in het kader van het UHA tot op heden nog niet is opgestart vanwege de lange wachttijden. In afwachting van de inzet, het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject zijn partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling tot nadere afspraken gekomen over een wijziging van de eerder bij beschikking vastgelegde voorlopige zorgregeling. Ook hebben partijen overeenstemming bereikt over de definitieve kinderbijdrage.
Voorlopige zorgregeling
4.3.
Namens de man is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de eerder vastgestelde voorlopige zorgregeling praktisch niet uitvoerbaar is gebleken voor de man gelet op de grote reisafstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] en in verband met het werk van de man. Derhalve wordt namens de man verzocht, bij gewijzigd verzoek, om een voorlopige zorgregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] van één omgangsmoment per week gedurende twee uur. De vrouw stemt in met het gewijzigde verzoek van de man. Zij hoopt dat de man zijn afspraken in het vervolg wel gaat nakomen. Dat is tot op heden niet gebeurd en dat acht de vrouw niet in het belang van [minderjarige] . Het is voor haar hechting aan de man immers belangrijk dat er regelmatig, en het liefst twee keer per week, contact plaatsvindt. Voorts hebben partijen, conform het advies van de Raad, afgesproken dat het wekelijkse omgangsmoment tussen de man en [minderjarige] steeds plaatsvindt bij de vrouw thuis in [plaats 2] en in aanwezigheid van de vrouw. De vrouw stuurt net als voorheen telkens aan de man haar werkrooster door van de komende twee maanden. Het is aan de man om daarop te reageren en met de vrouw af te stemmen op welke dag van de week het omgangsmoment met [minderjarige] vervolgens kan plaatsvinden.
4.4.
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt en de getroffen regeling in het belang van [minderjarige] wordt geacht, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Kinderbijdrage
4.5.
Partijen waren in de procedure betreffende voorlopige voorzieningen overeengekomen dat de man met ingang van 1 juni 2024, voor wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling, een kinderbijdrage van € 250,- per maand voldoet aan de vrouw. In het kader van deze procedure zijn partijen het er over eens dat deze bijdrage kan worden voortgezet. De achterstand is inmiddels ingelopen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Gezag
4.6.
Door en namens de vrouw is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat er op dit moment nog niet op het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag behoeft te worden beslist. De vrouw betreurt de huidige situatie waarin de man geen deel uit maakt van het leven van de [minderjarige] , geen interesse in haar toont en zijn afspraken en verplichtingen ten aanzien van [minderjarige] niet nakomt. De vrouw wenst echter dat de inzet van het hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod eerst wordt afgewacht voordat er op het verzoek ten aanzien van het gezag wordt beslist. Namens de man is geen verweer gevoerd tegen het aanhouden van het verzoek betreffende het gezag.
4.7.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de beslissing op het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag aan te houden in afwachting van de rapportage over het verloop en het resultaat van het jeugdhulpverleningstraject.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat er tussen de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, een
voorlopigezorgregeling zal gelden van één omgangsmoment van twee uur per week, zulks met inachtneming van hetgeen hierover verder onder rechtsoverweging 4.3 is overwogen;
5.2.
bepaalt de door de man, bij vooruitbetaling, aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige op € 250,- per maand, met ingang van 1 juni 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt de definitieve beslissing op het verzoek met betrekking tot de zorgregeling en de beslissing op het verzoek met betrekking tot het gezag aan;
5.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.