ECLI:NL:RBZWB:2024:6636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/02/425436 KG ZA 24-397 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen onderaannemer en hoofdaannemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Duurzeam-Energy B.V. (eisende partij) en [gedaagde] B.V. (gedaagde partij) over de opheffing van conservatoir beslag. Duurzeam vorderde de opheffing van beslag dat door [gedaagde] was gelegd op haar tegoeden bij de Rabobank en onder Bouwbedrijf Van der Ven BV. De achtergrond van het geschil ligt in een overeenkomst van onderaanneming die op 25 mei 2022 werd gesloten, waarbij Duurzeam als onderaannemer verantwoordelijk was voor de levering en aanleg van installaties voor een nieuwbouwproject. Er ontstond een geschil over de uitvoering van deze overeenkomst, waarbij [gedaagde] stelde dat Duurzeam haar verplichtingen niet was nagekomen en schade had veroorzaakt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Duurzeam onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar vordering tot opheffing van het beslag. De rechter stelde vast dat er geen summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] was aangetoond. Bovendien werd geoordeeld dat [gedaagde] geen misbruik maakte van haar bevoegdheid tot beslaglegging, aangezien zij ook in de bodemprocedure vorderingen tegen Duurzeam had ingesteld. De belangenafweging leidde tot de conclusie dat het belang van [gedaagde] om zekerheid te hebben voor haar vordering zwaarder woog dan het belang van Duurzeam bij opheffing van het beslag.

Duurzeam werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], die in totaal € 1.973,00 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in kort geding procedures en de noodzaak voor een goede onderbouwing van vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/425436 / KG ZA 24-397
Vonnis in kort geding van 4 september 2024
in de zaak van
DUURZEAM-ENERGY B.V.
gevestigd te Tilburg
,
eisende partij,
hierna te noemen: Duurzeam,
advocaat: mr. A. Smeekes,
tegen
[gedaagde] B.V.
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Beele.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 augustus 2024 met producties 1 t/m 18,
- de akte wijziging van eis,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 6,
- de mondelinge behandeling van 27 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van Duurzeam.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 25 mei 2022 een overeenkomst van onderaanneming gesloten, die zij op 30 mei 2022 hebben getekend, met [gedaagde] als hoofdaannemer en Duurzeam als onderaannemer (hierna: de Overeenkomst). Een door partijen op 31 mei 2022 ondertekend allonge maakt deel uit van de Overeenkomst. De Overeenkomst heeft betrekking op de realisering van het [nieuwbouwproject] in [plaats 2] , bestaande 46 woningen in twee projectdelen ( [project 1] en [project 2] ). Partijen zijn overeengekomen dat Duurzeam de W en E installaties, waaronder warmtepompen, met betrekking tot de woningen levert en aanlegt. De aanneemsom van het aan Duurzeam opgedragen werk bedraagt € 1.445.000,00, exclusief BTW.
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan met betrekking tot de uitvoering van de Overeenkomst door Duurzeam. (De advocaat van) [gedaagde] heeft Duurzeam bij brief van 15 maart 2024 bericht dat Duurzeam zich niet houdt aan haar verplichtingen uit de Overeenkomst. [gedaagde] heeft Duurzeam in gebreke gesteld en gesommeerd om datgene te doen waartoe zij op grond van de Overeenkomst gehouden is.
2.3.
Partijen hebben vervolgens (via hun advocaten) met elkaar gecorrespondeerd en overleg gevoerd, maar dat heeft niet geleid tot oplossing van het tussen hen gerezen geschil.
2.4.
[gedaagde] heeft op 29 juli 2024 bij deze rechtbank een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Duurzeam ingediend. Zij heeft daarin gesteld, kort samengevat, dat Duurzeam de overeengekomen werkzaamheden niet of gebrekkig heeft uitgevoerd en dat Duurzeam geen plan van aanpak heeft overgelegd waardoor de termijn voor tijdige oplevering niet werd gehaald.
[gedaagde] heeft gesteld door toedoen van Duurzeam schade te hebben geleden ter grootte van € 225.925,45, bestaande uit:
- een bedrag van € 218.963,87 in verband met het inhouden van 5% van de aanneemsom door de kopers,
- een bedrag van € 48.761,68 in verband met de door kopers geleden schade zoals energiekosten,
- een bedrag van € 21.850,00 in verband met het niet toepassen van koelmodules,
- verminderd met een bedrag van € 63.650,10 dat [gedaagde] nog aan Duurzeam moet betalen.
De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 29 juli 2024 het verzochte verlof verleend, met begroting van de vordering, inclusief rente en kosten, op € 293.703,06. Daarbij is ook verlof verleend om gedurende een periode van 30 dagen na eerste beslagleging repeterend beslag te leggen, met een maximum van 3 keer.
2.5.
[gedaagde] heeft ten laste van Duurzeam op 31 juli 2024 conservatoir derdenbeslag gelegd onder Bouwbedrijf Van der Ven BV en onder Rabobank en op 15 augustus 2024 een tweede conservatoir derdenbeslag onder Rabobank.
2.6.
Bij dagvaarding van 13 augustus 2024 heeft [gedaagde] de eis in de hoofdzaak ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Duurzeam vordert als voorlopige voorziening, na vermeerdering van eis:
- de op of omstreeks 31 juli en 15 augustus 2024 door [gedaagde] ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen onder de Rabobank op te heffen, althans [gedaagde] te veroordelen om deze beslagen binnen 24 uur na dit vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom,
- [gedaagde] te verbieden op basis van het beslagverlof van 29 juli 2024 (de in de akte wijziging eis genoemde datum 30 juli 2024 is een kennelijke schrijffout) een derde maal ten laste van Duurzeam conservatoir derdenbeslag te leggen onder de Rabobank, op straffe van een dwangsom, dan wel, voor zover voor de datum van dit vonnis [gedaagde] reeds een derde maal onder de Rabobank conservatoir derdenbeslag heeft gelegd ten laste van Duurzeam dit beslag op te heffen althans [gedaagde] te veroordelen dat beslag binnen 24 uur na datum van dit vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom
- het op of omstreeks 31 juli 2024 door [gedaagde] ten laste van Duurzeam gelegde conservatoire beslag onder Bouwbedrijf Van der Ven BV op te heffen, althans [gedaagde] te veroordelen om dit beslag binnen 24 uur na dit vonnis op te heffen, op straffe van een dwangsom,
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Duurzeam stelt dat de vordering waarvoor beslag is gelegd ondeugdelijk is, zodat deze moet worden opgeheven. Zij heeft het werk opgeleverd en zij heeft deugdelijk gepresteerd. Als er door [gedaagde] schade zou zijn/worden geleden dan is dat niet aan Duurzeam toe te rekenen (punten 18 t/m 31 dagvaarding). Bovendien heeft Duurzeam een tegenvordering op [gedaagde] die groter is dan de door [gedaagde] gestelde schade
Ten slotte stelt Duurzeam dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid tot beslaglegging en dat Duurzeam door de beslaglegging onevenredig zwaar wordt getroffen omdat zij daardoor niet over haar liquide middelen kan beschikken.
3.3.
[gedaagde] betwist dat Duurzeam het werk heeft opgeleverd. Duurzeam heeft geen gereedmelding van het werk gedaan bij [gedaagde] als hoofdaannemer/opdrachtgever. Duurzeam heeft het werk niet, althans niet tijdig en niet volledig uitgevoerd. Duurzeam heeft nog steeds niet alle (herstel)werkzaamheden verricht. [gedaagde] heeft als productie 5 een overzicht van de resterende actiepunten overgelegd.
[gedaagde] lijdt als gevolg van de handelwijze van Duurzeam schade. [gedaagde] heeft daarom terecht ten laste van Duurzeam conservatoir beslagen gelegd en er bestaat geen reden om deze op te heffen.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Duurzeam in de proceskosten
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Duurzeam heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. Dit vloeit voort uit de aard van de vorderingen. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
4.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (Hoge Raad 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3.
Partijen verschillen van mening over de beantwoording van de vraag of Duurzeam toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [gedaagde] en of zij aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden en te lijden schade. Deze vraag zal in de tussen partijen aanhangig gemaakte bodemprocedure moeten worden beantwoord. De voorzieningenrechter kan op dit moment niet beoordelen welke partij het gelijk aan haar zijde heeft. Daarvoor is eventueel nadere bewijslevering nodig, waarvoor deze procedure zich niet leent. In het kader van dit kort geding heeft Duurzeam onvoldoende onderbouwing gegeven om te oordelen dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] .
4.4.
Anders dan Duurzeam stelt maakt [gedaagde] geen misbruik van haar bevoegdheid tot beslaglegging. Zij vordert in de bodemprocedure naast veroordeling van Duurzeam tot nakoming van de Overeenkomst ook veroordeling van Duurzeam tot betaling van de door haar geleden en te lijden schade. Niet gebleken is dat het beslag is gelegd voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid tot het leggen van beslag is gegeven.
4.5.
Dat Duurzeam een tegenvordering heeft die de vordering van [gedaagde] zou overtreffen is door haar niet nader onderbouwd en wordt door [gedaagde] betwist.
4.6.
Dit alles leidt ertoe dat de beslagen niet zullen worden opgeheven. Ook bestaat er geen aanleiding om [gedaagde] te verbieden op basis van de verlofbeschikking tot een derde beslaglegging over te gaan.
4.7.
Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. Duurzeam heeft gesteld dat zij zwaar en onevenredig door de beslagen wordt getroffen omdat zij niet over haar liquide middelen kan beschikken. Dat is echter inherent aan beslaglegging op gelden, vorderingen en banktegoeden. Duurzeam heeft niet gesteld dat zij als gevolg van de beslagleggingen in (grote) financiële problemen komt. Het belang van [gedaagde] om zekerheid te hebben voor haar vordering weegt daarom zwaarder.
Proceskosten
4.8.
Duurzeam heeft gevorderd [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen omdat [gedaagde] de verweren van Duurzeam niet in het verzoekschrift tot beslaglegging heeft vermeld. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat in het verzoekschrift wordt verwezen naar de correspondentie tussen partijen, die daarbij als productie is toegevoegd. Uit deze correspondentie blijkt het standpunt van Duurzeam. Haar verweer was dus voldoende kenbaar, zodat het beroep op artikel 21 Rv niet slaagt.
4.9.
Duurzeam moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief de nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten worden begroot op:
− griffierecht € 688,00
− salaris advocaat € 1.107,00
− nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Duurzeam af,
5.2.
veroordeelt Duurzeam in de proceskosten van [gedaagde] van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.