ECLI:NL:RBZWB:2024:6619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/02/424883 / JE RK 24-1357 en C/02/424407 / JE RK 24-1259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI op 20 februari 2024 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven aan de vader van [minderjarige] met betrekking tot de verzorging en opvoeding. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 9 september 2024 gehouden, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De GI heeft het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing ingetrokken, waardoor dit verzoek niet meer inhoudelijk is beoordeeld. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, waarbij de vader verplicht is om samen te werken met de GI en de geplande afspraken na te komen, met uitzondering van gevallen van ziekte of overmacht. De kinderrechter heeft het verzoek om een dwangsom af te wijzen, gezien de financiële situatie van de vader en zijn partner. De kinderrechter heeft benadrukt dat de samenwerking met de GI essentieel is voor de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers:
C/02/424883 / JE RK 24-1357
machtiging uithuisplaatsing
C/02/424407 / JE RK 24-1259
bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
Datum uitspraak: 24 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing en een bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de GI,
wonende in Tilburg,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Koop van Vliet te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr R.G.J. van Kerkhof te Gilze.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader,
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Tevens was als toehoorder aanwezig de stiefmoeder, aan wie de kinderrechter -na overleg met partijen- bijzondere toestemming heeft verleend om de mondelinge behandeling voor een gedeelte te mogen bijwonen. Dit gedeelte zag slechts op het verweer van de vader en de mondelinge toelichting van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd over het verzoek uithuisplaatsing. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 3 november 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank laatstelijk de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 10 november 2024.
2.3.
Bij beschikking van 22 mei 2024 heeft de rechterrechter in deze rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de ouder met gezag, te weten: de moeder, voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 10 november 2024.
2.4.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij de moeder.
2.5.
De GI heeft op 20 februari 2024 een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van de [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
’’In het kader van de huidige ondertoezichtstelling dient u de noodzakelijke samenwerking met Jeugdbescherming Brabant aan te gaan zodat er zicht kan komen op uw opvoedsituatie,
ingezette hulpverlening wordt gecontinueerd en de zorgelijke signalen over de veiligheid kunnen worden weggenomen. Dit betekent concreet dat u de geplande afspraken nakomt (behoudens gevallen van ziekte of overmacht) en u uiterlijk binnen drie werkdagen schriftelijk reageert op de berichten vanuit Jeugdbescherming Brabant.’’

3.De verzoeken en het standpunt van de verzoeker

C/02/424883 / JE RK 24-1357 machtiging uithuisplaatsing
3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De GI heeft dit verzoek nadien ingetrokken. Tijdens de mondelinge behandeling is de intrekking bevestigd.
C/02/424407 / JE RK 24-1259 bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
3.3.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:263 lid 3 BW de schriftelijke aanwijzing van 20 februari 2024 gericht aan de vader te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt de GI een dwangmiddel op te leggen, te weten: een dwangsom conform artikel 611a Rechtsvordering (Rv) ter hoogte van €50,00 euro voor iedere keer dat de vader de aanwijzing niet opvolgt.
3.4.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het verzoek bekrachtiging schriftelijke aanwijzing wordt gehandhaafd. De GI wil graag in contact komen met de vader. Het traject van MST-CAN is inmiddels gestopt nu de samenwerking erg moeizaam tot stand kwam. [minderjarige] woont bij de moeder en de dochter van de stiefmoeder woont inmiddels ook niet meer thuis. Dit betekent dat het gedeelte dat ziet op het meewerken aan de hulpverlening niet langer meer van toepassing is in de schriftelijke aanwijzing en dat dit weggehaald kan worden. Wel blijft over het structureel contact hebben met de vader. Er is eerder een schema opgesteld waarbij er twee wekelijks contact plaatsvindt, waarbij de ene week het gesprek plaatsvindt via beeldbellen, dan vindt er na twee weken een gesprek plaats op kantoor en tenslotte vindt er na twee weken een huisbezoek plaats. Dit schema wil de GI graag voortzetten. Hierbij wordt opgemerkt dat de GI bereid is om de afspraak op kantoor te verplaatsen naar een locatie in [woonplaats 2] die voor de vader gemakkelijk te bereiken is. De GI heeft verder van de politie en Veilig Thuis het advies gekregen om voorlopig niet op huisbezoek te gaan nu de veiligheid van de medewerkers niet gegarandeerd kan worden. Dit betekent dat de GI eerst wil insteken op de beeldbelgesprekken en de gesprekken op kantoor. Daarna moet worden bekeken of en hoe de huisbezoeken weer opgestart kunnen worden en vervolgens of er op verantwoorde wijze in de thuissituatie bij de vader omgang kan plaatsvinden met [minderjarige] . Verder geeft de GI aan dat er vorige week wel goed contact is geweest met de vader. Het opleggen van de dwangsom handhaaft de GI echter wel als stok achter de deur, nu dit hopelijk de vader stimuleert om de afspraken te blijven nakomen. Wel merkt de GI hierbij op dat het bekend is wat de financiële situatie is van de vader en zijn partner en dus de vraag in hoeverre dit realistisch is. Dit doet wat de GI betreft echter niets af aan de verwachting dat de vader moet meewerken.

4.De overige standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft, afzonderlijk gehoord, tegen de kinderrechter verteld dat hij zich niet kan vinden in het verzoek van de GI om hem uit huis te plaatsen. Hij woont op dit moment weer bij de moeder en hij wil hier ook blijven wonen. Hij wil niet op een groep worden geplaatst. [minderjarige] heeft verder verteld dat hij in mei een week bij zijn vader is geweest, maar dat hij daarna terug is gegaan naar zijn moeder. Op dit moment gaat hij vijf dagen per week naar school. Daarnaast werkt hij een aantal dagen als pizzabezorger. Hij vindt het tenslotte vervelend dat hij van de GI geen contact mag met zijn vader. Hij mist dit contact en hij zou graag willen dat dit weer wordt opgestart.
4.2.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de situatie inmiddels is gewijzigd. [minderjarige] woont weer bij de moeder. De schriftelijke aanwijzing gericht aan de vader is wat de moeder betreft voldoende geconcretiseerd. Gelet op de gewijzigde omstandigheid is een andere vorm van samenwerking passend. De moeder blijft het van belang vinden dat er meer zicht komt op de thuissituatie van de vader. [minderjarige] mist het contact met zijn vader. Er moet duidelijkheid komen over hoe dit contact er uit kan komen te zien voor zowel [minderjarige] als voor de moeder. Het is belangrijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt met de ouders en [minderjarige] en dat [minderjarige] hierin ook mee wordt genomen. Wat de moeder betreft wordt er ook een dwangsom opgelegd als financiële prikkel om in de samenwerking te blijven. De vader is lang uit de samenwerking gebleven. Wel kan de moeder zich voorstellen dat de dwangsom wordt gematigd.
4.3.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de vader zich kan vinden in het overeengekomen twee wekelijkse schema dat door de GI is voorgesteld. De GI is welkom om de thuissituatie te bekijken. Dit werd bemoeilijkt toen de vader in detentie zat. De vader heeft vorige week een constructief gesprek met de GI gehad en hij heeft deze manier van communiceren als prettig ervaren. De vader zou graag zien dat de contacten op deze manier worden voortgezet. De vader wil niet ten onder gaan aan de druk die hij van verschillende instanties ervaart. Soms is het voor de vader wegens omstandigheden ook lastig om goed (emotioneel) beschikbaar en aldus bereikbaar te zijn. De vader is bereid om zijn medewerking te verlenen en hij ziet de noodzaak ervan in. Wat hem betreft is het niet nodig om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. De schriftelijke aanwijzing is ook erg algemeen geformuleerd. Voor de vader staat voorop dat het goed gaat met [minderjarige] . Primair verzoekt de vader om het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader om de dwangsom af te wijzen. Er is geen inkomen en de WW-uitkering wordt stopgezet. Met een financiële prikkel komen de vader en zijn partner nog verder in de financiële problemen. Het verzoek tot het opleggen van een dwangsom is in de zaak van de partner van de vader, de stiefmoeder, ook door de kinderrechter afgewezen en de vader verzoekt om dit parallel te trekken met zijn situatie nu dit hetzelfde gezin betreft.

5.De beoordeling

C/02/424883 / JE RK 24-1357 machtiging uithuisplaatsing
5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft ingetrokken. Nu de GI dit verzoek heeft ingetrokken, komt de kinderrechter niet meer toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Dat betekent dat de kinderrechter het verzoek van de GI zal afwijzen.
C/02/424407 / JE RK 24-1259 bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
5.2.
Op grond van artikel 1:263, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel volgen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op.
Op grond van het derde lid van voornoemd artikel kan de GI de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Tegelijkertijd kan een door de wet toegelaten dwangmiddel worden verzocht bij niet nakoming van deze aanwijzing tenzij het belang van het kind zich tegen oplegging daarvan verzet.
5.3.
De kinderrechter overweegt dat een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In het kader hiervan dient de kinderrechter, aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 Awb, te beoordelen of bij de besluitvorming door de GI de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. De schriftelijke aanwijzing dient het doel van de ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht.
5.4.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat er ernstige zorgen zijn over [minderjarige] , waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. In verband daarmee is hij onder toezicht gesteld van de GI. Om zicht te verkrijgen op de (opvoed)situatie van [minderjarige] bij de vader, om zijn veiligheid en verdere ontwikkeling te kunnen waarborgen en om op een goede manier en tijdig belangrijke (gezags)zaken te regelen en (gezags)beslissingen te kunnen nemen betreffende [minderjarige] , is het noodzakelijk dat de vader meewerkt en in contact is en blijft met de GI. Voor de GI is het anders niet mogelijk om haar taak naar behoren uit te voeren. Een ondertoezichtstelling is immers ook niet vrijblijvend.
5.5
De schriftelijke aanwijzing van 20 februari 2024 voldoet, naar het oordeel van de kinderrechter, aan de wettelijke vereisten zoals neergelegd in artikel 1:263 BW. Niet gebleken is dat bij de totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing sprake is van schending van een of meerdere beginselen van behoorlijk bestuur. De kinderrechter vindt de schriftelijke aanwijzing niet te algemeen gesteld. Voldoende duidelijk is wat er van de vader wordt verwacht. Gelet hierop zal de kinderrechter voormelde schriftelijke aanwijzing bekrachtigen wat betreft het meewerken en het houden van contact met de GI. Dit betekent concreet dat de vader de samenwerking met de GI moet blijven aangaan en dat hij de geplande afspraken moet nakomen met uitzondering van situaties van ziekte en overmacht. Daarbij geldt dat als de vader verhinderd is of hij de afspraak wenst te verzetten hij dit tijdig aan de GI moet laten weten, waarna er in gezamenlijk overleg en nieuwe afspraak gepland kan worden.
5.6.
Aangezien [minderjarige] op dit moment volledig bij de moeder verblijft en hij niet meer gedeeltelijk conform de zorgregeling wekelijks bij de vader woont, is de hulpverlening vanuit MST-CAN in de gezinssituatie van de vader stopgezet. Gelet hierop zal de kinderrechter het onderdeel van de schriftelijke aanwijzing dat betreft het continueren van de ingezette hulpverlening, niet bekrachtigen.
5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is verder tussen de GI en de vader een basisschema overeengekomen waarbij zij om de twee weken contact met elkaar zullen hebben, waarbij de eerste keer het een beeldbelgesprek zal zijn, dan na twee weken een fysieke afspraak op een door de GI nader te bepalen locatie in [woonplaats 2] waar de vader met de fiets of lopend heen kan gaan, en vervolgens zal er na twee weken een huisbezoek plaatsvinden, waarbij geldt dat dit pas zal plaatsvinden op het moment dat de situatie weer als voldoende veilig wordt ingeschat. Daarnaast heeft de GI toegezegd te zullen bekijken hoe de contacten tussen de vader en [minderjarige] weer kan worden hervat nu [minderjarige] wel behoefte heeft aan contact met zijn vader. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij bereid is om aan dit twee wekelijks schema mee te werken. Daartoe heeft de vader ook zijn telefoonnummer overhandigd aan de GI.
5.8.
De kinderrechter zal ten slotte het verzoek tot het opleggen van een dwangsom afwijzen. Hoewel gebleken is dat de GI er in de afgelopen periode alles aan heeft gedaan om de vader op een andere, minder ingrijpende manier te bewegen om mee te blijven werken en in contact te blijven, is dit naar het oordeel niet in het belang van [minderjarige] . Gebleken is dat de vader en zijn partner naar verwachting, met het oog op hun financiële problemen, niet in staat zullen zijn om de dwangsommen te betalen. Als gevolg van het opleggen van dwangsommen zullen bovendien de spanningen oplopen en zal de werkrelatie tussen hen en de GI alleen maar verder op scherp worden gesteld. Dit neemt niet weg dat de vader tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft toegezegd dat hij de schriftelijke aanwijzing zal naleven. Hij begrijpt dat dit nodig is in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
5.9.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 807, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen hoger beroep open zodat de vader gehouden is om de schriftelijke aanwijzing van 20 februari 2024 na te leven.
5.10.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangeven dat hij de beslissing graag per brief wil ontvangen. De kinderrechter heeft daarom gelijktijdig met het versturen van deze beschikking aan partijen, een brief verstuurd aan [minderjarige] met de volgende inhoud:
Beste [minderjarige] ,
Op 27 augustus 2024 ben je op de rechtbank geweest en hebben wij gesproken over het verzoek van de GI om jou uit huis te plaatsen. Je hebt tijdens ons gesprek aangegeven dat je nu weer bij je moeder woont en dat je daar wil blijven. Ook heb je verteld dat je het contact met je vader mist.
Ik heb op 9 september 2024 ook gesproken met je ouders, hun advocaten, een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming en een medewerker van de GI. Ik heb alle stukken gelezen en goed naar iedereen geluisterd. De GI heeft het verzoek om jou uit huis te plaatsen, ingetrokken. Dit betekent dat de kinderrechter dit verzoek van de GI afwijst. Voor jou betekent dit dat je voor nu bij je moeder blijft wonen. Ik heb nog wel met de GI jouw wens besproken om weer in contact te komen met je vader. Zij heeft toegezegd dit te zullen oppakken.
Ik hoop dat mijn beslissing duidelijk is. Als je nog vragen hebt, dan kun je die stellen aan je gezinsvoogd.
Ik wens je het allerbeste toe.
Met vriendelijke groeten,
de kinderrechter.

6.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/424883 / JE RK 24-1357 machtiging uithuisplaatsing
6.1.
wijst af het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder;
C/02/424407 / JE RK 24-1259 bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
6.2.
bekrachtigd de schriftelijk aanwijzing van de GI van 20 februari 2024 voor zover die luidt:
’’In het kader van de huidige ondertoezichtstelling dient u de noodzakelijke samenwerking met Jeugdbescherming Brabant aan te gaan zodat er zicht kan komen op uw opvoedsituatie en de zorgelijke signalen over de veiligheid kunnen worden weggenomen. Dit betekent concreet dat u de geplande afspraken nakomt (behoudens gevallen van ziekte of overmacht) en u uiterlijk binnen drie werkdagen schriftelijk reageert op de berichten vanuit Jeugdbescherming Brabant.’’
6.3.
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf en, in aanwezigheid van Akkermans-Bruijs als griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.