ECLI:NL:RBZWB:2024:6588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
02-184469-24, 02-204922-23 (tul) en 02-093068-24 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging onvoorwaardelijke isd-maatregel na bewezen diefstal van vlees

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juni 2024 vlees heeft gestolen bij een winkel in Tilburg. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal en er werd geen vrijspraak bepleit.

De rechtbank overwoog dat de verdachte een onstabiele leefsituatie had, zonder vaste woon- of verblijfplaats, en dat hij een langdurig patroon van vermogensdelicten vertoonde. De officier van justitie vorderde de oplegging van een isd-maatregel, wat de rechtbank noodzakelijk achtte om de verdachte te helpen en de maatschappij te beschermen. De rechtbank legde de isd-maatregel voor de duur van twee jaar op, waarbij ook rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn gebrek aan motivatie voor gedragsverandering.

De rechtbank wees daarnaast vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen af, omdat de isd-maatregel als een meer passende maatregel werd gezien. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/184469-24, 02/204922-23 (tul) en 02/093068-24 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het [locatie]
raadsvrouw mr. B.W.C. van Geet, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovengenoemde parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 juni 2024 vlees heeft gestolen bij de [winkel] in Tilburg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op onder meer de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Om dezelfde reden refereert de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte door [naam 1] namens [winkel] Tilburg op 5 juni 2024, pagina 5 van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2024140617;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 juni 2024 te Tilburg vier verpakkingen vlees, die aan [winkel] Tilburg toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: isd-maatregel) op leggen conform het advies van de reclassering van 9 september 2024.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen het opleggen van de isd-maatregel. Zij bepleit primair om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Subsidiair kan de isd-maatregel geheel voorwaardelijk worden opgelegd. Als de rechtbank aan verdachte toch een onvoorwaardelijke isd-maatregel oplegt, wordt meer subsidiair bepleit om een tussentijdse toets te gelasten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de [winkel] . Diefstal is een ergerlijk feit dat in de eerste plaats de winkeleigenaar, maar ook de samenleving als geheel, overlast en financiële schade oplevert. De winkeliers zien zich namelijk als gevolg van dit soort feiten genoodzaakt extra kosten te maken voor beveiligingsmaatregelen. Deze kosten worden vervolgens doorberekend aan de consument, waardoor de hele samenleving hier last van ondervindt. Verdachte heeft door zijn handelen er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Hij heeft slechts zijn eigen belang voor ogen gehad. Hij heeft de goederen namelijk gestolen om te kunnen doorverkopen. Van de opbrengst wilde hij drugs kopen om in zijn eigen verslaving te kunnen voorzien.
Ter beoordeling ligt voor of oplegging van de isd-maatregel aan verdachte mogelijk en noodzakelijk is.
De isd-maatregel is erop gericht om actieve veelplegers voor de duur van maximaal twee jaar op te sluiten, waardoor voortzetting van het criminele gedragspatroon feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. De vicieuze cirkel van: opsluiting - invrijheidstelling - veroordeling, wordt doorbroken. Gedurende de periode van de isd-maatregel wordt de maatschappij beschermd tegen het criminele gedrag van de veelpleger. Ook biedt de isd-maatregel mogelijkheden om door een hulpverleningstraject aan gedragsverandering te kunnen werken om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Uit het strafblad van verdachte van 8 augustus 2024 blijkt dat verdachte al vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor winkeldiefstallen en bovendien liep hij nog in twee proeftijden daarvoor.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 9 september 2024. Daarin staat dat er bij verdachte sprake is van een jarenlang patroon van het plegen van vermogensdelicten. Verdachte bevindt zich in een zeer onstabiele leefsituatie, zonder vaste woon- of verblijfplaats, inkomen en dagbesteding, waarbij zijn harddrugsgebruik centraal staat. Ook is er bij verdachte sprake van complexe problematiek, zowel psychiatrische als verslavingsproblematiek. Verder heeft verdachte een licht verstandelijke beperking en niet-aangeboren hersenletsel. Het middelengebruik van verdachte, zijn psychische problematiek, onstabiele leefsituatie en pro-criminele houding spelen een grote rol bij de strafbare feiten die verdachte al jaren pleegt.
Door de jaren is er door zowel de reclassering als de hulpverlening veel geprobeerd om verdachte te helpen en is verdachte meermaals (gedwongen) opgenomen. Hij weet zich echter niet te houden aan de afspraken met en regels van instanties en hij is niet gemotiveerd om tot gedragsverandering te komen. Daardoor is eerdere hulpverlening vroegtijdig afgebroken en is verdachte niet gestopt met het plegen van strafbare feiten. Ook staat verdachte niet open voor het verminderen van zijn drugsgebruik. Verdachte heeft momenteel geen contact met de hulpverlening. Wel is hij bekend bij het Zorg- en Veiligheidshuis en valt hij sinds kort onder de Levensloopaanpak, maar er wordt een strakker kader nodig geacht om verdachte naar langdurige zorg en begeleiding toe te leiden.
De reclassering heeft de kans op herhaling hoog ingeschat, omdat er sprake is van een jarenlang patroon in het plegen van vermogensdelicten en het verdachte ontbreekt aan enige stabiliteit of beschermende factoren. Ook het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering hoog ingeschat, omdat verdachte bekend staat als zorgmijdend en niet wil meewerken met de door de hulpverlening en reclassering geadviseerde interventies. De reclassering heeft daarom geadviseerd aan verdachte de isd-maatregel voor de duur van twee jaar onvoorwaardelijk op te leggen. Daarbij wordt geadviseerd om in de intramurale fase voor de trajectbepaling (aanvullend) psychologisch, psychiatrisch, neurologisch en IQ-onderzoek te verrichten. Met een volledig diagnostisch beeld kan de meest passende zorgmatch worden gemaakt waar verdachte in de extramurale fase naartoe zou kunnen worden geleid. Ook wordt geadviseerd om te onderzoeken of hij in aanmerking komt voor de Wet langdurige Zorg en om mevrouw [naam 2] van de Levensloopaanpak te betrekken bij de trajectbepaling. Ten slotte wordt geadviseerd om tijdens de isd-maatregel toe te werken naar een vorm van wonen/verblijf, gericht op (levens-)lange zorg en begeleiding.
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen
van de isd-maatregel. Het op 5 juni 2024 door verdachte begane vermogensdelict betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit zijn strafblad dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal onherroepelijk wegens een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Bovendien is het onderhavige feit begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
De isd-maatregel is niet alleen wettelijk mogelijk, maar naar het oordeel van de rechtbank ook noodzakelijk. Gelet op wat er in het eerdergenoemde reclasseringsrapport staat, is de rechtbank ervan overtuigd dat het verdachte niet zal lukken om in vrijheid zijn gedrag in positieve zin te veranderen in het kader van een voorwaardelijke isd-maatregel. Die overtuiging is alleen maar versterkt doordat verdachte op zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij nergens aan zal voldoen en harddrugs wil blijven gebruiken. Daarom is ook een (tijdelijke) zorgmachtiging of de vrijwillige Levensloopaanpak - op dit moment - geen passend alternatief.
Alles afwegende ziet de rechtbank de isd-maatregel als enige mogelijkheid om verdachte de nodige behandeling en structuur te bieden en het jarenlange delictpatroon van verdachte te kunnen doorbreken. De rechtbank acht de oplegging van de isd-maatregel voor twee jaar dan ook noodzakelijk. In hoeverre de isd-maatregel zal eindigen in een kale gevangenisstraf van twee jaar, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, heeft verdachte zelf in de hand. Gelet op zijn houding op zitting ziet de rechtbank geen aanleiding om nu al een tussentijdse toets te gelasten. Wellicht vindt er na verloop van tijd nog een verandering in zijn motivatie en gedrag plaats. Als dat niet zo is, wordt in ieder geval de maatschappij twee jaar lang beschermd tegen het zich steeds herhalende, hinderlijke en overlast veroorzakende gedrag van verdachte.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke gevangenisstraffen van één maand en van twee weken, respectievelijk aan verdachte opgelegd bij vonnissen van de politierechter van deze rechtbank van 24 augustus 2023 onder parketnummer 02/204922-23 en 19 maart 2024 onder parketnummer 02/093068-24, ten uitvoer worden gelegd.
De verdediging heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de twee proeftijden van de voorwaardelijke straffen schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank toewijzing van deze vorderingen echter niet opportuun omdat zij aan verdachte de isd-maatregel zal opleggen, die twee jaar in beslag zal nemen. Daarom zal de rechtbank de vorderingen afwijzen

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vorderingen tenuitvoerlegging in de zaken 02/204922-23 en 02/093068-24
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Tilburg, in elk geval in Nederland, vier, in elk geval een of meer, verpakkingen vlees, in elk geval enige goederen, dat/die geheel of ten dele aan [winkel] Tilburg, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht)