ECLI:NL:RBZWB:2024:6587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
02-033994-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gijzeling in vereniging met gevangenisstraf en taakstraf

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen op 28 januari 2024 betrokken was bij de gijzeling van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer tegen zijn wil heeft vastgehouden en gedwongen heeft om een geldbedrag van € 38.000,- te betalen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 september 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de gijzeling wettig en overtuigend bewezen was, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en ondersteunend bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht van de verdachte, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat hij onder dwang handelde. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De rechtbank benadrukte dat gijzelingen in criminele kringen niet getolereerd kunnen worden in de rechtsstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/033994-24
vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. S.A.A.P. van Hees en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op zitting behandeld. De zaak van verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (02/032105-24) en [medeverdachte 2] (02/032445-24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen op 28 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan gijzeling of wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde gijzeling wettig en overtuigend bewezen, gelet op de betrouwbare verklaring van [slachtoffer] die wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte is vanaf het begin betrokken geweest en heeft geregeld dat de gijzeling van [slachtoffer] kon plaatsvinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van het tenlastegelegde. Aan de verdenking ligt de verklaring van [slachtoffer] ten grondslag, maar deze verklaring is innerlijk tegenstrijdig en strijdig met andere bewijsmiddelen. Bovendien bagatelliseert [slachtoffer] zijn eigen handelen. Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] door deze manier van verklaren van zijn eigen schuld af probeerde te komen. Daarnaast heeft verdachte geen van de ten laste gelegde handelingen verricht. Verdachte is onder druk gezet door diverse partijen en zijn rol is enkel die van ‘speelbal’. Voor zover er handelingen aan verdachte kunnen worden toegerekend, kunnen deze handelingen niet worden gekwalificeerd als medeplegen. Ook ontbreekt bij verdachte het vereiste oogmerk en het dubbel opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Primair: gijzeling in vereniging
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde gijzeling in vereniging van [slachtoffer] op 28 en 29 januari 2024 wettig en overtuigend bewezen kan worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. Op 29 januari 2024 vanaf 18:53 uur heeft [slachtoffer] daarover bij de politie namelijk een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd, waarvan belangrijke details worden bevestigd door andere bewijsmiddelen. Op basis van het letterlijk uitgewerkte verhoor van [slachtoffer] wordt hierna eerst de essentie van zijn verklaring weergegeven. Daarna wordt kort het ondersteunend bewijs besproken.
Verklaring [slachtoffer]Op zondagmiddag 28 januari 2024 heeft [slachtoffer] gevochten met een [verdachte] . Deze ruzie ging over gestolen drugs, waarvan [slachtoffer] vermoedde dat [verdachte] die van hem had gestolen. Zondagavond is [slachtoffer] met die betreffende [verdachte] in de Caddy van [slachtoffer] naar het voetbalparkeerterrein in [plaats 1] gereden, omdat daar iemand met [slachtoffer] wilde praten. [verdachte] had zijn linkerarm in een mitella, omdat zijn schouder uit de kom was door het gevecht. [slachtoffer] werd toen klemgereden door een blauwe Citroën C1 en een BMW. Iemand met een bijltje trok [slachtoffer] vervolgens uit zijn auto en in een BMW, waar daarna [slachtoffer] en vier mannen in zaten. Met de Citroën achter zich aan reden ze toen naar [plaats 2] naar een woning, waarvan de bestuurder van de Citroën, die een licht blauwe Stone Island jas aan had, de deur opende. Binnen zette ene [naam 1] [slachtoffer] en [verdachte] tegenover elkaar om het samen op te lossen. [naam 1] zei dat [verdachte] voor hem werkte, dat die nu zijn arm in een mitella had, dat die morgen naar Zweden moest rijden en dat dat nou niet kon, wat hen € 38.000,- ging kosten. [naam 1] zei dat [slachtoffer] daar niet weg ging tot [slachtoffer] iemand had gevonden die dat geld kwam betalen. [slachtoffer] mocht absoluut niet weg en werd tegen zijn wil vastgehouden. Een van de mannen had een vuurwapen achter zijn riem zitten. De bestuurder van de Citroën heeft nog een boksbeugel met een mes eraan vastgehad. Ze zeiden dat als het mis zou gaan of te lang zou duren met het geld dat ze [slachtoffer] pink zouden afhakken. Op een gegeven moment mocht [slachtoffer] wel zelf naar de wc, maar [naam 1] zei dat [slachtoffer] afgeschoten zou worden als [naam 1] de voordeur hoorde. [slachtoffer] belde in de daarop volgende uren met zijn vriend [vriend slachtoffer] en met zijn vriendin [vriendin slachtoffer] om het geld te regelen. Hij deed dat via zijn eigen snapchat, maar op een telefoon van de bestuurder van de Citroën, omdat zijn eigen telefoon in de Caddy was blijven liggen. Onder andere [naam 1] , [verdachte] , de bestuurder van de Citroën en de bestuurder van de BMW bleven de hele tijd bij hem. Toen [vriend slachtoffer] de volgende dag niet reageerde, gingen de bestuurder van de Citroën en de bestuurder van de BMW met de Caddysleutel van [slachtoffer] rond één uur, half twee in de middag weg om de telefoon van [slachtoffer] uit de Caddy te halen. Daarna werd [naam 1] gebeld door de bestuurder van de Citroën dat er bij de Caddy allemaal politie stond, waarop [naam 1] zei dat ze terug moesten komen. Op enig moment daarna heeft [naam 1] [slachtoffer] in de ogen gekeken en gezegd dat [slachtoffer] dat geld daar terug zou gaan brengen, omdat [slachtoffer] wist wat er anders ging gebeuren met hem. [verdachte] liep vervolgens met [slachtoffer] naar buiten naar een winkel, waar [slachtoffer] werd opgehaald door zijn vriend [naam 2] . [verdachte] was meteen weer weggelopen.
Ondersteunend bewijsAllereerst meldden vriendin [vriendin slachtoffer] en de moeder van [slachtoffer] zich al op 29 januari omstreeks 03:30 uur bij de politie. [vriendin slachtoffer] vertelde toen dat [slachtoffer] op 28 januari rond 21:30 uur meegegaan was met een persoon, waarmee [slachtoffer] eerder die dag gevochten had. Op 29 januari om ongeveer 00.03 uur werd [vriendin slachtoffer] via snapchat gebeld door [slachtoffer] . [slachtoffer] vertelde toen dat hij tegen zijn wil werd vastgehouden in [plaats 2] en dat ze € 38.000,- losgeld moesten betalen om hem vrij te laten. Er mocht geen contact gelegd worden met de politie en het geldbedrag moest voor 08.00 uur overhandigd zijn. Kort na het moment dat de persoon met wie [slachtoffer] was meegegaan bij zijn woning stond, vond [vriendin slachtoffer] een Nederlandse identiteitskaart op de grond op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 in [plaats 2] , telefoon: [telefoonnummer] . De moeder van [slachtoffer] vertelde dat de witte Volkswagen Caddy van [slachtoffer] door haar werd aangetroffen bij de benzinepomp BP aan de [straat 1] in [plaats 1] en dat in de Caddy de gsm van [slachtoffer] lag.
Op zitting is een opgenomen (tweede) telefoongesprek afgespeeld van [slachtoffer] en een onbekende man met de vriendin van [slachtoffer] . Daarvan is de inhoud ook uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen. Weliswaar is de datum en tijd van het gesprek niet vastgesteld door de politie, maar gelet op de aard en inhoud is voor de rechtbank duidelijk dat dit gesprek in de loop van de vroege ochtend van 29 januari 2024 plaatsvond waarbij de politie meeluisterde. In dat gesprek bevestigt de onbekende man het mislopen van geld omdat hun shit stil staat door iets wat gisteren is gedaan en dat het geld die dag moet komen. [slachtoffer] zegt in dat gesprek dat hij ook niks kan doen als hij ‘hier’ zit en zijn eigen telefoon niet heeft. Daarop zegt de onbekende man dat ze alle ruimte geven, waarbij volgens de rechtbank past dat twee van de gijzelnemers volgens [slachtoffer] later die dag zijn telefoon gingen halen.
Over de twee mannen die zijn telefoon gingen halen heeft [slachtoffer] ook al verteld toen hij op 29 januari nog bij [naam 2] was en niet wist dat diens telefoon werd getapt. Om 15:05 uur vertelde [slachtoffer] over die telefoon tegen een derde dat die mensen zijn Caddysleutel hadden gepakt en zeiden dat ze zijn telefoon gingen halen, zodat hij mensen kon bellen om geld te regelen. Ze gingen naar [plaats 1] , kwamen bij de Caddy en zagen overal politie. Ze reden terug, werden aan de kant gezet en namen niet meer op. [slachtoffer] concludeerde toen dat er dus twee waren aangehouden. Die conclusie van [slachtoffer] klopt met de aanhouding op 29 januari 2024 om 13:55 uur [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als respectievelijk de bestuurder en de bijrijder van een Citroën C1 met [kenteken] . Daarbij bleek [medeverdachte 1] de sleutel van de Caddy van [slachtoffer] in zijn onderbroek te hebben op het moment van de aanhouding.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij in de nacht van zondag 28 januari op maandag 29 januari 2024 met [medeverdachte 2] bij hem thuis aan de [straat 2] is geweest en dat daar nog meer jongens waren. Dat thuis is de flatwoning aan de [adres] die door [slachtoffer] op maandagavond 29 januari aan de politie is aangewezen als locatie waar hij tegen zijn wil werd vastgehouden. In die woning werd ook de door [slachtoffer] benoemde lichtblauwe Stone Islandjas aangetroffen op de rugleuning van een bank. In diezelfde bank werd een boksbeugelmes gevonden, waarvan [slachtoffer] heeft verklaard dat zo’n soort mes aan hem was getoond door degene die zondagavond 28 januari 2024 de Citroën bestuurde.
Bij [medeverdachte 2] werd tijdens de insluitingsfouillering een BMW-sleutel aangetroffen, wat aansluit bij de verklaring van [slachtoffer] dat ook degene die zondagavond 28 januari de BMW bestuurde mee was gegaan om de telefoon van [slachtoffer] te halen. Bovendien stond bij [medeverdachte 2] “ [verdachte] ” als contact in zijn Samsung telefoon. De pas op 7 februari 2024 aangehouden [verdachte] zelf heeft zich vrijwel steeds op zijn zwijgrecht beroepen, maar bij de politie wel verklaard dat hij ook slachtoffer is en letsel heeft opgelopen, onder andere aan zijn schouders.
ConclusieGelet op de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken kunnen zowel [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als medepleger van de gijzeling van [slachtoffer] worden aangemerkt. Weliswaar was in eerste instantie het oogmerk dat [slachtoffer] zelf geld zou betalen, maar dat verschoof naar zijn vriendin en zijn vriend [vriend slachtoffer] toen bleek dat [slachtoffer] dat geld zelf niet had.
Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. [verdachte] heeft geholpen [slachtoffer] weg te lokken van zijn woning en is na het klemrijden van (de Caddy van) [slachtoffer] overgestapt in de Citroën C1. De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 1] daarvan toen de bestuurder was en dat [medeverdachte 2] toen de BMW bestuurde waarin [slachtoffer] is meegenomen. Alle drie zijn ze met [slachtoffer] naar de woning van [medeverdachte 1] gereden, waar [slachtoffer] urenlang tegen zijn wil werd vastgehouden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gebleven tot ze de telefoon van [slachtoffer] gingen halen (en werden aangehouden). [verdachte] is nog langer gebleven en heeft [slachtoffer] uiteindelijk begeleid naar buiten waar hij werd opgehaald door zijn vriend [naam 2] .
Van de ten laste gelegde feitelijke handelingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] tegen het hoofd of gezicht is geslagen. In een telefoongesprek op 29 januari rond 14:47 uur heeft [slachtoffer] namelijk expliciet gezegd dat hij is bedreigd, maar niet is mishandeld. Er is ook geen letsel bij [slachtoffer] waargenomen dat past bij dat geweld. Verdachte zal daarom van dit deel partieel worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op of omstreeks 28 januari 2024 te [plaats 1] , [gemeente] en [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door
- het voertuig waarin die [slachtoffer] zich bevond klem te rijden en vervolgens een bijl te tonen en te sommeren dat die [slachtoffer] mee moest komen en
- die [slachtoffer] tegen zijn wil in een auto te laten instappen en
- die [slachtoffer] tegen zijn wil met een auto naar een andere plek te vervoeren en
- die [slachtoffer] tegen zijn wil in een woning vast te houden en daarbij aan die [slachtoffer] vuurwapens en een mes te tonen en daarbij de woorden toe te voegen “je gaat niet weg zonder dit geld te betalen” en “dat als hij wilde ontsnappen hij afgeschoten zou worden of er een pink zou worden afgehakt", althans woorden van gelijke aard en strekking, met het oogmerk anderen, te weten [vriend slachtoffer] en [vriendin slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te weten een geldbedrag van ongeveer 38.000,- euro te betalen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Strafbaarheid verdachte
De verdediging verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat bij hem sprake was van psychische overmacht. Verdachte heeft gehandeld onder een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Verdachte is in deze zaak als ‘speelbal’ gebruikt, waarbij hij zelf is mishandeld en ontvoerd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Strafbaarheid verdachte
Volgens de officier van justitie dient het beroep op psychische overmacht te worden verworpen. Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht, waardoor er geen inzicht is verkregen in wat er in het hoofd van verdachte is omgegaan. Hierdoor is niet aannemelijk geworden dat zijn handelen is voortgekomen uit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafbaarheid feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen als aannemelijk is dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waartegen hij redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden. Dat sprake is geweest van zo’n dwang, drang of kracht is niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft zich vrijwel steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft niet inzichtelijk gemaakt waar de van buiten komende dwang, drang of kracht concreet uit zou hebben bestaan en ook niet waarom hij zich daar niet aan kon onttrekken. Dat is ook niet uit de overige inhoud van het dossier gebleken. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat ook niet is gebleken van een andere omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Deze strafeis is lager dan bij de medeverdachten, omdat verdachte – in tegenstelling tot de medeverdachten – met name een rol had in de voorbereiding en niet in de uitvoering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt de verdediging aan verdachte een zeer beperkte werkstraf op te leggen of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte
first offenderis, werkzaam is als schadehersteller voor 32 uur per week en mantelzorger is voor zijn moeder. Daarnaast is verdachte in deze zaak zelf onder druk gezet en mishandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Op 24 januari 2024 werd een kilo hash en een kilo 2mmc van [slachtoffer] gestolen uit de garage bij de woning van zijn moeder waar ook [slachtoffer] woonde. In de dagen erna kreeg [slachtoffer] verdachte in beeld als betrokkene bij die diefstal. Op zondagmiddag 28 januari confronteerde [slachtoffer] verdachte daarmee, waarbij [slachtoffer] geweld tegen verdachte gebruikte in aanwezigheid van vrienden van [slachtoffer] , onder wie [vriend slachtoffer] . Daarop volgde ’s avonds de gijzeling van [slachtoffer] door verdachte en anderen. [slachtoffer] werd klemgereden, uit zijn auto getrokken en meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1] . Daar werd hij urenlang van zijn vrijheid beroofd en moest hij zorgen dat er via zijn vriendin en/of [vriend slachtoffer] € 38.000,- zou worden betaald vanwege misgelopen criminele verdiensten door het letsel van verdachte.
Gijzelingen als deze lijken in bepaalde criminele kringen normale manieren om onderlinge problemen op te lossen, maar in onze democratische rechtstaat kan deze vorm van eigenrichting niet worden getolereerd. Dat [slachtoffer] de middag voor het begin van de gijzeling geweld heeft gebruikt tegen verdachte rechtvaardigt niet het handelen van verdachte en zijn medeverdachten.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] zelf er om twee redenen liever geen politie bij had gehad. In de eerste plaats was dat vanwege zijn eigen drugshandel: hij heeft ook pas aan het einde van zijn eerste verhoor verteld dat de diefstal op zijn thuisadres om twee kilo drugs ging en niet om gereedschap, zoals hij in het begin had gezegd. Daarnaast was hij bang voor de gevolgen voor zichzelf en zijn directe omgeving als zijn gijzelnemers zouden worden opgepakt. Uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij nog steeds bang is voor de gevolgen daarvan voor zichzelf en zijn vriendin.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn criminele gedrag. Verdachte heeft alleen heel kort iets gezegd over zichzelf als slachtoffer, maar heeft gezwegen over wat er verder is gebeurd.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij in 2021 is veroordeeld voor twee bedreigingen. Verder is niet gebleken van relevante recente veroordelingen.
De rechtbank heeft weliswaar geoordeeld dat er sprake is van medeplegen, maar ziet redenen om bij het bepalen van de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn feitelijke aandeel. Weliswaar heeft verdachte geholpen om [slachtoffer] weg te lokken van huis zodat hij gegijzeld kon worden, maar in de woning van [medeverdachte 1] is verdachte enkel aanwezig geweest. Daarbij blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte toen juist een sussende rol heeft gespeeld. Het aandeel van verdachte is dan ook beperkter dan dat van de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de overige medeplegers.
Conclusie
Op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een lagere en andere straf dan door de officier van justitie is geëist passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen opleggen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast de maximale taakstraf van 240 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) vordert een schadevergoeding van € 40.219,51, bestaande uit € 10.000,- aan smartengeld en € 30.219,51 aan materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade summier is onderbouwd. Daarnaast is de gevorderde schade door de verdediging op zitting gemotiveerd betwist. Het voeren van een verdere discussie en eventuele bewijsvoering hierover is dan ook nodig, maar dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen iPhone. Dit voorwerp is niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

gijzeling;

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten;
* 1 STK Telefoontoestel (PL2000-2024023528-G2688850, Blauw, merk: Apple);
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2024.
Mr. F.L. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.