ECLI:NL:RBZWB:2024:6584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
02-273746-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met taakstraf en gevangenisstraf

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van een minderjarige. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 september 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, heeft de verdenking tegen de verdachte onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op 15 maart 2023 plaatsvonden. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die gedetailleerd en consistent waren, als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft ook steunbewijs in de verklaringen van de moeder van het slachtoffer en DNA-onderzoek gevonden. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar de rechtbank heeft zijn alternatieve scenario als onaannemelijk afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 1.150,00 heeft toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-273746-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangerand, dan wel ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd terwijl zij de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, dan wel zijn geslachtsdeel aan haar heeft getoond.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige.
Bij zedenzaken, die zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen (het vermeende slachtoffer en de verdachte), komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één getuige (het vermeende slachtoffer) verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van het slachtoffer. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen
‘de auditu’, ofwel van horen zeggen, verklaren over wat zij van het vermeende slachtoffer hebben gehoord. De bron van deze verklaringen blijft dan immers steeds het vermeende slachtoffer. Wel kunnen bepaalde waarnemingen die een de auditu-getuige persoonlijk heeft gedaan, maar die weliswaar niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, voldoende zijn om een rol van betekenis te spelen als steunbewijs. Het is dus niet per se vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
heeft verklaard dat zij op 15 maart 2023 is gaan skeeleren te [plaats 1] . Toen zij vanaf de [straat 1] overstak naar [straat 2] zag zij een man uit een hoge, zwarte personenauto stappen. Deze man is op [slachtoffer] afgelopen terwijl hij zijn broek open had, waardoor zijn geslachtsdeel zichtbaar was. [slachtoffer] heeft verklaard dat de man haar vervolgens bij haar pols heeft gepakt en heeft geprobeerd haar handen naar zijn geslachtsdeel te brengen. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat de man haar bij haar kruis heeft betast terwijl hij “lekker hé, lekker hé” zei. [slachtoffer] heeft zich vervolgens kunnen lostrekken en is naar huis gevlucht. Toen zij thuis kwam heeft zij het voorgaande direct aan haar moeder verteld. Zij zijn vervolgens naar de plaats van het incident gereden, waar zij langs een bouwkeet met de tekst “ [tekst] ” reden. Daarop heeft [slachtoffer] verklaard dat dit logo ook op de jas, spijkerbroek en het shirt van de man stonden. Vervolgens heeft [slachtoffer] hetzelfde verklaard tegenover [verbalisant] en later nog eens tijdens het studioverhoor. Daar heeft zij ook verteld dat de werkkleding donker of zwart van kleur was met een blauw/wit logo. De rechtbank acht verder nog van belang dat [slachtoffer] in al haar verklaringen over één man heeft verklaard. Uit haar verklaringen is niet gebleken dat er ten tijde van het incident nog iemand op de pleeglocatie aanwezig was.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] concreet, gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Zo heeft zij op drie verschillende momenten tegen verschillende personen hetzelfde verhaal verteld en heeft zij bij thuiskomst direct aan haar moeder verteld wat er is gebeurd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en gaat van die verklaring uit.
Steunbewijs
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal
[naam] , de moeder van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] bij thuiskomst helemaal in paniek was en heel hard aan het gillen en huilen was. Verder heeft zij verklaard dat zij [slachtoffer] nog nooit zo heeft gezien, direct zag dat er iets aan de hand was en dat [slachtoffer] in een soort shock leek te zijn. Direct daarna heeft [slachtoffer] aan haar moeder verteld wat er was gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank levert de verklaring van [naam] voldoende steunbewijs op. Dat [naam] een de auditu-getuige is, maakt dat oordeel niet anders. Zoals hiervoor ten aanzien van steunbewijs uiteen is gezet kunnen bepaalde waarnemingen die een de auditu-getuige persoonlijk heeft gedaan, die weliswaar niet het kernverwijt bevestigen, immers voldoende zijn om een rol van betekenis te spelen als steunbewijs. De emoties die [naam] bij [slachtoffer] heeft waargenomen, passen naar het oordeel van de rechtbank bij de situatie die zich op dat moment voordeed.
Verder wordt de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar bij haar polsen heeft gepakt ondersteund door het DNA-onderzoek, waaruit naar voren is gekomen dat op de mouwen van haar jas, ter hoogte van haar polsen, DNA van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij [slachtoffer] bij haar arm heeft gepakt. Bovendien ondersteunen ook andere details uit zijn verklaring, bijvoorbeeld de hoge zwarte auto en de omschrijving van zijn werkkleding, de verklaring van [slachtoffer] . Daarnaast heeft verdachte bekend dat hij op de pleeglocatie was en dat hij [slachtoffer] daar heeft gezien. Het alternatief scenario dat verdachte heeft geschetst dat hij eerst had geplast, daarna zag dat [slachtoffer] was gevallen en haar wilde helpen nadat zij alweer was opgestaan wordt als onaannemelijk terzijde geschoven. Ten eerste zag [slachtoffer] verdachte al met ontbloot geslachtsdeel uit de auto stappen en recht op haar aflopen en niet vanuit de bosjes komen of iets dergelijks. Ten tweede is het niet logisch een weg over te steken om een jong meisje bij de polsen vast te pakken om haar te helpen, terwijl ze al was opgestaan en ook alweer op weg was.
ConclusieGelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde handeling. Dit handelen kan gekwalificeerd worden als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Immers, voornoemde handeling is een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 maart 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van het kruis van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid uit het vastgrijpen van de polsen van die [slachtoffer] en (vervolgens) het onverhoeds betasten van het kruis van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van de tienjarige [slachtoffer] . Verdachte heeft haar bij haar polsen gepakt en vervolgens onverhoeds haar kruis betast. Daarmee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften zonder daarbij rekening te houden met [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat aanranding langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Het gedrag van verdachte heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij [slachtoffer] veroorzaakt, zoals blijkt uit de door haar opgestelde brief ter onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding. Zo geeft ze aan er nog iedere dag last van te hebben en voelt ze zich onzeker en bang als ze alleen buiten is. Ook slaapt ze sinds het incident slecht en zit ze met zichzelf in de knoop.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 26 augustus 2024. Gelet op de ontkennende houding van verdachte heeft de reclassering geen leefgebieden als delictgerelateerd kunnen aanwijzen, maar verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank constateert dat voor onderhavig feit artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is, waardoor geen kale taakstraf voor dit feit kan worden opgelegd. Op grond daarvan is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereist. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank met name gekeken naar straffen die worden opgelegd bij soortgelijke feiten. Alles afwegend vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden en legt deze aan verdachte op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.218,64, waarvan € 218,64 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
Reiskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 68,64 voor reiskosten gemaakt in verband met twee afspraken bij de politie en een afspraak bij de verhoorstudio. Reiskosten naar het politiebureau om aangifte te doen of een nadere verklaring af te leggen zijn geen kosten die zijn gemaakt ‘ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’, zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade ten laste van verdachte worden gebracht. De rechtbank zal de vordering voor dit deel afwijzen.
Kleding
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 150,00 voor kleding. De kleding van benadeelde is ten behoeve van DNA-onderzoek in beslag genomen en vervolgens vernietigd, nu de benadeelde deze kleding niet meer wenst te dragen. De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu deze kosten niet zijn betwist en deze ook overigens de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen, wijst de rechtbank dit deel van de vordering toe.
De immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,00 billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 1.150,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2023. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank zal bepalen dat de aan de benadeelde partij te betalen immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot zij 18 jaar zijn.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 1.150,00, waarvan € 150,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige materiële gedeelte af;
- verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige immateriële gedeelte niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2012 te [plaats 2] ) te openen spaar­rekening met een BEM-clausule;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
21 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2024.
Mrs. Mullers en Van Spelde zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 15 maart 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het betasten van het kruis/de vagina van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het vastgrijpen van de polsen van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het onverhoeds betasten van het kruis/de vagina van die [slachtoffer] ;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van het kruis/de vagina van die [slachtoffer] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 maart 2023 te [plaats 1] , [gemeente] de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten [straat 2] ,
door in het bijzijn en/of in de directe nabijheid van [slachtoffer] zijn geslachtsdeel uit zijn broek te halen en/of zijn ontblote geslachtsdeel aan die [slachtoffer] te tonen;
( art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )