ECLI:NL:RBZWB:2024:6561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/424847 JE RK 24-1341
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreigingen en oudercommunicatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorg die noodzakelijk is voor het wegnemen van deze bedreiging door de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder werkt weliswaar mee aan de hulpverlening, maar er zijn nog steeds ontwikkelingsbedreigingen die niet worden aangepakt. De vader is onvoldoende betrokken bij het hulptraject.

De kinderrechter heeft geconstateerd dat [minderjarige] gediagnosticeerd is met ADHD en ASS-problematiek en dat hij al vier jaar niet naar school gaat. Er is hulpverlening betrokken, maar deze lijkt niet voldoende om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft besloten dat er een neutrale jeugdbeschermer moet komen om de ouders te begeleiden en de communicatie tussen hen te verbeteren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] goedgekeurd en deze zal ingaan op 26 augustus 2024 en duren tot 26 augustus 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft benadrukt dat er gewerkt moet worden aan de doelen van de ondertoezichtstelling, waaronder het verkrijgen van passend onderwijs voor [minderjarige], het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en het herstel van contact tussen [minderjarige] en zijn vader. De kinderrechter heeft de zaak in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424847 / JE RK 24-1341
Datum uitspraak: 26 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. T. Möller te Tilburg,
waargenomen door mr. C.C.J. Mouwen te Tilburg.
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 juli 2024;
- het bericht van mr. C.C.J. Mouwen met bijlage van 29 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De kinderrechter heeft, met instemming van de belanghebbenden, bijzondere toestemming verleend voor de aanwezigheid van mevrouw [naam 1] van de [hulpverlener 1] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met de kinderrechter over het verzoek te praten.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. [minderjarige] is een jongen van 13 jaar, die gediagnosticeerd is met ADHD en ASS-problematiek. [minderjarige] heeft veel angsten en hij heeft geen vertrouwen in andere mensen. Daarnaast is [minderjarige] ’s dag- en nachtritme regelmatig verstoord. Ook kent [minderjarige] trauma’s, die mogelijk te maken hebben met school, de scheiding van ouders, het vertrek van de pleegkinderen uit het gezin en het overlijden van de ex-partner van de moeder en zijn oma (moederszijde). [minderjarige] gaat al vier jaar niet naar school en ook heeft hij geen dagbesteding. Er is al hulpverlening betrokken bij [minderjarige] , maar toch is het noodzakelijk dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld. Volgens de Raad wordt [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Het leven dat [minderjarige] leidt, is niet goed voor zijn ontwikkeling en gezondheid. Er moet meer zicht komen op de wisselwerking tussen de moeder en [minderjarige] . De hulpverlening die er nu is, lijkt alleen te werken aan symptoombestrijding en niet aan het behandelen van de oorzaak. De moeder speelt hierin een grote rol. Op de momenten dat er doorgepakt gaat worden, zwakt zij de problematiek af. Het is daarom noodzakelijk dat de GI de regie gaat voeren en [minderjarige] de behandeling gaat bieden die hij nodig heeft. Er is geen contact tussen de ouders en ook heeft [minderjarige] geen contact met de vader. Onderzocht moet worden wat de vader nog meer kan betekenen voor [minderjarige] . De GI kan met de ouders werken aan het verbeteren van de oudercommunicatie en het herstel van contact tussen [minderjarige] en de vader. De huidige hulpverlening die bij [minderjarige] betrokken is, is afhankelijk van de medewerking van de gezagdragende ouders. Nu kan de vader besluiten om niet deel te nemen aan het MST-traject en kan de moeder bepalen welke vormen van hulp geaccepteerd wordt. In het geval van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] kan de GI opdrachten geven aan de gezagdragende ouders. Er moet een neutrale derde komen die voor [minderjarige] kan bepalen welke behandeling nodig is.
4.2.
Door en namens de moeder wordt aangegeven dat zij wel vertrouwen heeft in hulpverlening, maar dit moet wel passend zijn bij [minderjarige] . De negatieve ervaringen die zij uit het verleden heeft, staan daar niet aan in de weg. De moeder heeft eerder tot tevredenheid een traject bij MST gevolgd en afgerond met betrekking tot haar pleegdochter [naam 2] . Volgens de moeder zijn er positieve ontwikkelingen te zien bij [minderjarige] . Het MST-traject met [minderjarige] loopt goed. Het gedrag van [minderjarige] wordt meer inzichtelijk en er kunnen stappen gezet worden. [minderjarige] krijgt natuurlijke supplementen om te kunnen slapen en voor zijn angsten. Er staat na de zomervakantie een afspraak gepland om te kijken naar passend onderwijs. Er wordt een hulpverlener ingezet, die met [minderjarige] thuis in gesprek gaat, maar ook buitenshuis met hem dingen gaat ondernemen om zijn angsten te verminderen en om sociale contacten te leggen. Vanuit de MST-therapeut krijgen de moeder en [minderjarige] psycho-educatie over angst, ASS en ADHD. De moeder oefent samen met haar dochter en [minderjarige] om hem uit huis te krijgen en om samen dingen te ondernemen. Er is volgens de moeder dan ook voldoende hulp voor [minderjarige] in het vrijwillig kader. De moeder wil graag de samenwerking aangaan met de hulpverlening, maar er moet dan wel naar haar en [minderjarige] geluisterd worden. Het tempo van [minderjarige] moet bepalend zijn. Er wordt al jaren gezocht naar passend onderwijs voor [minderjarige] , maar dat is niet eenvoudig om te vinden. Volgens de moeder heeft een ondertoezichtstelling van [minderjarige] geen toegevoegde waarde. [minderjarige] komt al vaker buiten en hij vraagt zelf om onderwijs. [minderjarige] accepteert de behandeling vanuit MST en zijn buddy. De Raad begrijpt niet dat [minderjarige] wel wil, maar dat hij niet kan. Van de vader had de moeder meer steun verwacht. Hij heeft de mogelijkheid gekregen om in het MST-traject meegenomen te worden, maar heeft dit niet gedaan. De moeder wil [minderjarige] niet dwingen om naar de vader te gaan. [minderjarige] moet dit zelf willen. Volgens de moeder is het grootste probleem dat [minderjarige] geen onderwijs krijgt, maar dit is niet eenvoudig om te realiseren. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] zou dan alleen gericht zijn op de ouders. Het is niet aan de moeder te wijten dat de ouders er samen niet uitkomen. De moeder vreest dat een ondertoezichtstelling het huidige hulpverleningstraject zal doorkruisen. Zij is juist heel blij met de ondersteuning vanuit de [hulpverlener 1] en wil die graag behouden.
4.3.
Mevrouw [naam 1] geeft aan dat [minderjarige] inderdaad ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat hij hulp nodig heeft. Die hulp wordt momenteel geboden vanuit de [hulpverlener 1] . De inzet van MST wordt binnenkort afgerond, waarna de [hulpverlener 1] als regievoerder het vervolgtraject verder oppakt. [minderjarige] krijgt een buddy vanuit [hulpverlener 2] doen wat werkt. Die gaat werken aan het herstel van vertrouwen in mensen, het omgaan met andere kinderen en het buiten zijn. [hulpverlener 2] doen wat werkt kan [minderjarige] ook een vorm van dagbesteding bieden. Daarna kan er met [minderjarige] gewerkt worden aan traumatherapie. Met [hulpverlener 3] wordt gekeken naar een vorm van passend onderwijs, waardoor [minderjarige] op termijn weer naar school kan gaan. Hiervoor is intensieve hulp nodig. Het samenwerkingsverband moet nog toestemming geven voor deze vorm van onderwijs. Een gezinsvoogd zal niets meer kunnen toevoegen aan het hulpverleningstraject zoals dit nu vormgegeven is. Inmiddels is de vader ingegaan op de uitnodiging van mevrouw [naam 1] om in het traject meegenomen te worden. Onlangs is [minderjarige] bij de vader op bezoek geweest. De moeder staat achter het contact tussen [minderjarige] en de vader. Vanuit MST zal er niet gewerkt worden aan het herstel van de oudercommunicatie en het herstel van contact tussen [minderjarige] en de vader. Dat er geen contact is met de vader leidt volgens mevrouw [naam 1] niet tot probleemgedrag bij [minderjarige] . Mevrouw [naam 1] vindt dat er een verkeerd beeld van de moeder is weergegeven in het rapport van de Raad. Mevrouw [naam 1] bezoekt het gezin van de moeder gedurende drie uur per week. In die tijd wordt er hard gewerkt om de moeder handvaten te geven hoe met het gedrag van [minderjarige] om te gaan. De moeder krijgt ook huiswerkopdrachten. Zij moet ervoor zorgen dat [minderjarige] weer ervaringen opdoet met het naar buiten gaan. Zo is een bezoek aan de kermis uitgebreid voorbereid, doorgesproken en geoefend. Dat is niet eenvoudig geweest.
4.4.
De vader geeft aan dat het fijn was om [minderjarige] weer te zien. Dat contact verliep heel positief en heeft langer geduurd dan hij had verwacht. Het lijkt beter te gaan met [minderjarige] . Volgens de vader heeft [minderjarige] vroeger al veel hulp gekregen, maar is dit steeds op niets uitgelopen. De vader hoopt dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] een stok achter de deur zal zijn. Op dit moment kan de moeder ieder moment de hulpverlening stoppen. De vader wil niet aan [minderjarige] trekken om contact met hem te hebben. Gesprekken tussen de ouders lopen vaak op niets uit. Er is veel gebeurd tussen de ouders, waardoor het contact verstoord is geraakt. De ouders staan vaak lijnrecht tegenover elkaar, wat niet goed is voor [minderjarige] . De vader ziet ook dat [minderjarige] veelbelovende stappen heeft gemaakt, maar hij is bang dat dit niet door blijft lopen.
4.5.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. Er is al veel ingezet voor [minderjarige] , maar er is nog wel een rol weggelegd voor de GI in deze. Zo kan er een neutrale positie richting de vader worden ingenomen. Er kan met bijvoorbeeld Samen Scheiden worden gekeken naar de verstandhouding tussen de ouders. MST is vooral gericht op de situatie bij de moeder thuis en het contact tussen de moeder en [minderjarige] . De vader is nog maar net bij dit traject betrokken geraakt. Het is volgens de GI belangrijk dat beide ouders een stem hebben in het hulpverleningstraject aan [minderjarige] . De GI kan op dat punt schriftelijke aanwijzingen aan de ouders geven, als dat nodig is. De stappen die er in het kader van MST zijn gezet, zijn al positief en moet door blijven lopen. De GI kan daarin meekijken. Ook kan er worden gekeken naar wat [minderjarige] aan kan qua onderwijs. Het is belangrijk dat daarin de samenwerking wordt aangegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] kampt met kindeigenproblematiek, waar hij behandeling voor nodig heeft.
De ouders van [minderjarige] vinden ook dat hij hulp nodig heeft. In de afgelopen jaren zijn er al veel verschillende vormen van hulpverlening voor [minderjarige] ingezet, maar dit heeft er niet toe geleid dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is weggenomen. [minderjarige] zit al jaren thuis, zonder dat hij onderwijs volgt. Hij raakt hierdoor op grote achterstand in zijn persoonlijke ontwikkeling en in het omgaan met sociale contacten. Momenteel krijgen de moeder en [minderjarige] hulp en ondersteuning vanuit de [hulpverlener 1] , in de vorm van MST. Er wordt gekeken naar een vorm van passend onderwijs en naar een geschikte vorm van dagbesteding. Ook wordt er met [minderjarige] gewerkt naar het naar buiten gaan en het ondernemen van activiteiten. Op dit vlak zijn er al voorzichtig positieve stappen gezet.
De kinderrechter vindt het met de andere betrokkenen belangrijk dat dit traject vanuit de [hulpverlener 1] wordt voortgezet, nu dit in het belang van [minderjarige] is.
5.3.
De vraag die voorligt is echter of de hulpverlening vanuit de [hulpverlener 1] voldoende is om alle ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Deze liggen namelijk niet alleen op het voornoemde vlak. Ook het gebrek aan oudercommunicatie en -samenwerking, die temeer van belang is gelet op de stevige kindeigenproblematiek van [minderjarige] , en het ontbreken van een structureel contact tussen [minderjarige] en de vader bedreigen de ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders oefenen het gezag immers gezamenlijk uit. Zij zullen in dat kader samen beslissingen over [minderjarige] moeten nemen en met elkaar moeten overleggen. De ouders slagen er zelf niet in om de onderlinge verstandhouding te verbeteren en om voor [minderjarige] op een lijn te komen. Het is dan ook noodzakelijk dat er voor de ouders een vorm van hulpverlening wordt ingezet, in welk kader zij moeten gaan werken aan de oudercommunicatie. Verder zal er gewerkt moeten worden aan het herstel van contact tussen [minderjarige] en de vader. Op dit moment gebeurt dat geheel op geheel vrijblijvende basis en is daarin geen structuur aangebracht. Na een periode van geen contact, heeft recent opnieuw een fysiek contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het echter essentieel dat hij een vorm van structureel contact heeft met zijn vader.
5.4.
Uit de toelichting van mevrouw [naam 1] volgt dat pas in een laat stadium contact met de vader tot stand is gekomen, waardoor hij slechts beperkt bij het huidige traject betrokken is. Ook zal vanuit de [hulpverlener 1] niet worden ingezet op verbetering van de oudercommunicatie en het herstel van (een structureel) contact tussen [minderjarige] en de vader.
De ondersteuning die vanuit de [hulpverlener 1] wordt geboden, lijkt daarmee zeker helpend, maar is niet voldoende om alle ontwikkelingsbedreigingen aan te pakken.
Daarmee stelt de kinderrechter met de Raad vast dat de zorg, die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder werkt weliswaar mee aan de het intensieve traject van de [hulpverlener 1] , maar ondanks haar grote inzet en betrokkenheid, worden niet alle ontwikkelingsbedreigingen aangepakt. Ook is de vader onvoldoende betrokken bij dit traject.
Naast de hulp, die voor [minderjarige] nodig is om aan zijn persoonlijke ontwikkeling toe te komen, is het noodzakelijk dat er een neutrale persoon in de vorm van een jeugdbeschermer tussen de ouders in komt te staan en de regie gaat voeren. Deze jeugdbeschermer heeft meer mogelijkheden dan de [hulpverlener 1] om de ouders aan de slag te laten gaan om een vorm van oudercommunicatie en -samenwerking te bereiken en om te bezien of en hoe het contact tussen [minderjarige] en de vader hersteld kan gaan worden.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.5.
In het kader van de ondertoezichtstelling moet gewerkt worden aan het behalen van de volgende doelen:
- [minderjarige] ondergaat een uitgebreid psychologisch onderzoek.
- [minderjarige] krijgt passende hulpverlening.
- Ingezette hulpverlening wordt gecontinueerd.
- [minderjarige] ontvangt passend onderwijs.
- De moeder geeft haar emotionele toestemming aan [minderjarige] om onderwijs en hulpverlening te ontvangen.
- De moeder ontvangt de benodigde hulpverlening.
- De vader en de moeder communiceren met elkaar en werken constructief samen in het belang van [minderjarige] . Hiervoor ontvangen zij passende hulpverlening.
- De vader pakt zijn vaderrol op.
- Er is weer contact tussen de vader en [minderjarige] .
- De ouders werken constructief samen met de gezinsvoogd.
5.6.
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 26 augustus 2024 tot 26 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.