ECLI:NL:RBZWB:2024:6552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/02/425010 KG ZA 24-377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een tijdelijke uitbreiding van de contactregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind tijdens de zomervakantie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die al jaren in juridische procedures verwikkeld zijn over de contactregeling met hun minderjarige kind. De vrouw, die in Tilburg woont, heeft verzocht om een tijdelijke uitbreiding van de contactregeling tijdens de zomervakantie, waarbij zij haar kind op de woensdagen van 8.00 uur tot 19.00 uur zou mogen zien. De man, die in een andere woonplaats woont, heeft verweer gevoerd en stelde dat de vrouw geen spoedeisend belang had en dat de contactregeling niet uitgebreid kon worden zonder dat zij aan haar persoonlijke problematiek had gewerkt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw zich heeft aangemeld voor een behandeling bij Triple P, maar dat de start hiervan is vertraagd door de vakantie van de behandelaar. De minderjarige heeft aangegeven meer tijd met de vrouw te willen doorbrengen. De voorzieningenrechter heeft, in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming, geoordeeld dat er geen bezwaar is om de contactregeling in de zomervakantie tijdelijk uit te breiden. De vrouw heeft recht op contact met haar kind op de woensdagen van 7 en 14 augustus 2024 van 12.30 uur tot 19.00 uur. De voorzieningenrechter heeft geen dwangmiddel aan de nakoming van het vonnis verbonden, omdat er geen reden is om aan te nemen dat de man niet zal meewerken aan de uitvoering van het vonnis. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/425010 / KG ZA 24-377
6 augustus 2024
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te Tilburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 6 augustus 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de vrouw met haar advocaat en de man, wiens advocaat via beeldbellen is aangesloten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het navolgende nu nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 juni 2023 is, voor zover nu van belang, bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf heeft bij de man en dat de vrouw en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar op elke woensdag van 12.30 uur tot 17.30 uur, waarbij de vrouw de minderjarige uit school haalt en weer terugbrengt bij de man. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking bekrachtigd in haar uitspraak van 25 april 2024.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. te bepalen dat de minderjarige tijdens de zomervakantie (van 6 juli 2024 tot en met 18 augustus 2024) elke woensdag bij de vrouw zal zijn van 8.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarige bij de man zal ophalen en zij haar weer terugbrengt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [naam] in strijd handelt met de veroordeling tot medewerking van de omgangsregeling, met een maximum van € 10.000,00.
II. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten verbonden aan de kosten voor de raadsman daaronder begrepen en te bepalen dat deze kosten moeten worden voldaan binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan de man in verzuim geraakt en wettelijke rente verschuldigd is over deze kosten.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Volgens de vrouw heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank in stand gelaten, omdat er volgens de Raad onvoldoende zicht was op het niveau van de vrouw, haar psychische klachten en op haar opvoedingsvaardigheden, haar draagkracht/draaglast verhouding en op hoe zij praktische zaken wil vormgeven wanneer de minderjarige vaker bij haar is. De vrouw heeft zich hierna aangemeld voor een individueel [traject] bij [organisatie] . Volgens de vrouw heeft de man via zijn advocaat laten weten dat er pas van een uitbreiding van de contactregeling sprake kan zijn, als de vrouw heeft aangetoond dat zij aan zichzelf heeft gewerkt en er zicht is gekomen op haar situatie. Volgens de vrouw staat het traject bij [traject] op het punt van beginnen. Het gaat de vrouw nu alleen om de laatste twee woensdagen van de zomervakantie. Zij zou op die dagen meer uren met [minderjarige] doorbrengen. Partijen hebben vaker in onderling overleg afspraken gemaakt, die van de vaste contactregeling afweken. Omdat de man nu terugkomt op de gemaakte afspraken tussen partijen, vraagt de vrouw om hem te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vordering dan wel tot afwijzing van die vordering. In reconventie vordert de man de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het geding.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer en vordering voert de man, kort samengevat, het navolgende aan.
Volgens de man heeft de vrouw geen spoedeisend belang bij haar vordering. Hij heeft de vrouw tijdig laten weten dat de contactregeling niet meer wordt uitgebreid. De vrouw heeft contact met [minderjarige] volgens de vaste contactregeling.
Hij weet dat [minderjarige] meer bij de vrouw wil zijn. De man is er echter niet van overtuigd dat de vrouw genoeg aan zichzelf heeft gewerkt om dit mogelijk te maken. Partijen zijn al jaren met elkaar in juridische procedures verwikkeld, waarin het er steeds op neer komt dat de vrouw behandeling nodig heeft voor haar persoonlijke problematiek. De vrouw geeft telkens aan dat zij met een behandeling gaat beginnen, maar doet dat feitelijk niet. De man wil zich dan ook houden aan de hiervoor vermelde beschikking van het gerechtshof. De man vindt verder dat de vrouw hem opnieuw onnodig op juridische kosten heeft gejaagd. Hij meent dan ook dat de vrouw in de proceskosten veroordeeld moet worden.
3.5.
De Raad ziet niet veel verandering in de situatie sinds voormelde beschikking van het gerechtshof. Anderzijds zijn de uren op woensdag zo bepaald, dat daarin rekening is gehouden met de tijd die [minderjarige] op die dag naar school gaat. De Raad ziet geen bezwaar om de contactmomenten op de twee komende woensdagen in de zomervakantie met enkele uren uit te breiden, zeker als de minderjarige dat zelf graag wil.
3.6.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de vordering van de vrouw ziet op de komende twee woensdagen in de zomervakantie. Partijen waren aanvankelijk met elkaar een uitbreiding overeengekomen, maar de man is hierop teruggekomen. De vrouw moet dan de mogelijkheid hebben om het ontstane geschil tussen partijen aan een voorzieningenrechter voor te leggen. De voorzieningenrechter zal de vordering van de vrouw dan ook inhoudelijk beoordelen.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
De vorderingen over en weer zijn door partijen in het kader van een kortgeding procedure aan de voorzieningenrechter voorgelegd. Dit betekent dat voor de beoordeling daarvan de voorzieningenrechter is gehouden aan de voorlopige merites van de zaak en de belangen van partijen (in beginsel) zal afwegen naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
4.4.
Uit de inhoud van de stukken en uit de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen al jaren in juridische procedures met elkaar verwikkeld zijn over de contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] .
De vrouw is in deze procedures steeds gewezen op de noodzaak van behandeling van haar persoonlijke problematiek, voordat er sprake kan zijn van een structurele uitbreiding van de contactregeling tussen haar en [minderjarige] . De vrouw stelt dat zij op het punt staat om een behandeling voor zichzelf te aanvaarden bij [traject], maar dat dit niet op tijd is voor de door haar beoogde uitbreiding op de woensdag in de zomervakantie.
Uit het WhatsAppbericht op de telefoon van de vrouw, getoond bij de mondelinge behandeling, blijkt evenwel dat de vrouw zich heeft aangemeld voor een behandeling bij [traject] en dat de start daarvan is vertraagd door de vakantie van de behandelaar. Het is dan niet aan de vrouw te wijten, dat dit traject nog niet is opgestart. De voorzieningenrechter heeft met [minderjarige] gesproken en zij heeft haar verteld dat zij graag meer tijd met de vrouw wil doorbrengen. Met de Raad is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen bezwaar is om in de nog resterende weken van de zomervakantie de contactregeling op de woensdag met enkele uren uit te breiden. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat partijen in het verleden vaker met elkaar afspraken hebben gemaakt die afweken van de structurele contactregeling. De structurele contactregeling op de woensdag is bovendien afgestemd op de tijd die [minderjarige] op de woensdag naar school gaat. In de zomervakantie gaat [minderjarige] niet naar school, waardoor zij de gelegenheid heeft om meer uren bij de vrouw te kunnen zijn. De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook als volgt toewijzen. Aan de nakoming van dit vonnis zal geen dwangmiddel worden verbonden, omdat de voorzieningenrechter geen reden heeft om aan te nemen dat de man niet zal meewerken aan de uitvoering daarvan.
4.5.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door partijen is aangevoerd, geen aanleiding om van dit beleid af te wijken.
4.6.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter merkt het volgende nog op. De vrouw heeft het initiatief genomen voor haar behandeltraject. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat zij dit traject ook daadwerkelijk gaat volgen. Alleen dan zal er een situatie kunnen ontstaan dat de man het vertrouwen in de vrouw kan laten herstellen. De vrouw kan dit bevorderen, door de man te informeren over de stappen die zij heeft gezet in het kader van haar behandeling.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van de vrouw in die zin toe dat zij en [minderjarige] op woensdag 7 en 14 augustus 2024, in afwijking en in aanvulling van de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, gerechtigd zijn tot contact met elkaar van 12.30 uur tot 19.00 uur;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024 door mr. Bogaert, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van Joosen, als griffier en op schrift gesteld op 16 augustus 2024.