ECLI:NL:RBZWB:2024:6548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
02-218853-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor oplichting van een verzekeringsmaatschappij door het indienen van een valse schadeclaim

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting en valsheid in geschrifte. De verdachte, geboren in 1991, had een valse schadeclaim ingediend bij een verzekeringsmaatschappij, waarbij hij een bedrag van ruim € 249.500,- eiste. De schadeclaim was gebaseerd op een melding van schade door blikseminslag bij zijn bedrijf, [bedrijf 1] B.V., en werd onderbouwd met valse documenten, waaronder contracten en een brief van de brandweer. Tijdens de zitting op 12 september 2024 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van beide feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte als privépersoon was gedagvaard en niet zijn bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de oplichting en dat de valse documenten opzettelijk waren gebruikt. De rechtbank achtte beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van negen maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 222.000,- aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/218853-23
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2024
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een ander verzekeringsfraude heeft gepleegd door niet geleden schade te melden en die schadeclaim te onderbouwen met valselijk opgemaakte stukken. Hierdoor heeft verdachte [benadeelde] bewogen tot afgifte van een geldbedrag. Deze verdenking is juridisch opgedeeld in twee aparte feiten, namelijk oplichting en valsheid in geschrifte.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van beide feiten gevorderd. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte valselijk opgemaakte stukken, waaronder contracten, heeft gebruikt om de schadeclaim in te dienen en te onderbouwen. Verdachte had daar als enige belang bij en volgens getuigenverklaringen was hij degene die de contracten opstelde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte als privépersoon is gedagvaard, terwijl het geldbedrag is uitgekeerd aan [bedrijf 1] B.V. Daarnaast heeft verdachte altijd naar eer en geweten gehandeld. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de brief van de brandweer en de contracten heeft opgesteld of dat hij wist dat ze vals waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft het bedrijf [bedrijf 1] B.V. opgericht en omstreeks januari 2016 gevestigd in het bedrijfspand aan de [adres 2] . De doelstelling van [bedrijf 1] was ruimtes verhuren aan bedrijven. Op 22 juli 2016 is bij [benadeelde] schade gemeld als gevolg van een blikseminslag in het pand aan de [adres 2] . Verdachte heeft diezelfde dag ook met [benadeelde] gebeld en doorgegeven dat alles stuk was. Er is vervolgens een met stukken onderbouwde schadeclaim opgesteld met behulp van accountants van het [bedrijf 2] en dat heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst tussen [benadeelde] en [bedrijf 1] op 16 november 2016. In totaal heeft [benadeelde] € 249.500,- uitbetaald aan [bedrijf 1] . Op 12 maart 2018 is namens [benadeelde] aangifte gedaan van verzekeringsfraude door verdachte omdat de stukken waarmee de schadeclaim was onderbouwd, valselijk zouden zijn opgemaakt. Aanvankelijk heeft de officier van justitie besloten geen strafvervolging in te stellen tegen verdachte. [benadeelde] heeft daarop op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klacht ingediend tegen die beslissing. Bij beschikking van 1 september 2022 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de officier van justitie de opdracht gegeven verdachte alsnog te vervolgen.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Verdachte heeft op 22 juli 2016 melding gedaan van een blikseminslag bij zijn bedrijf [bedrijf 1] in het pand aan de [adres 2] . Hij heeft met [benadeelde] gebeld en gemeld dat alles kapot was en dat hij veel schade had doordat zijn klanten wegliepen. [getuige 1] , op dat moment werkzaam bij [bedrijf 2] , heeft de schadeclaim van verdachte opgesteld en ingediend bij [benadeelde] . In deze claim werd een bedrag van € 888.041,- opgegeven als schade door misgelopen of beëindigde contracten. [getuige 1] heeft verklaard dat hij deze opgegeven inkomensschade heeft onderbouwd met een Excelspreadsheet op basis van aangeleverde facturen en contracten door verdachte en zijn [partner] . Dat betroffen facturen die de klant naar de huurders had gestuurd en de contracten die daaraan ten grondslag lagen. Dat waren contracten van [bedrijf 1] met de bedrijven Royal Philips, Fith B.V., Koninklijke Vopak, BHVCase, Jamin Winkelbedrijf en Google Netherlands. Daarnaast was de schadeclaim onderbouwd met een brief van de brandweer, gericht aan [bedrijf 1] , waarin werd vermeld dat een blikseminslag was vastgesteld in het pand aan de [adres 2] , dat het pand door de brandweer volledig was afgesloten van elektriciteit tot nader order en dat de gebruikersvergunning ervan was ingetrokken.
Verdachte heeft verklaard dat hij al zijn post inscande en naar [bedrijf 2] stuurde. Op een later moment heeft hij de brief van de brandweer opgezocht en naar [verhuurder] - de verhuurder van het pand aan de [adres 2] - gestuurd omdat [verhuurder] daarnaar vroeg. Uit deze verklaring van verdachte in combinatie met de verklaring van [getuige 1] maakt de rechtbank op dat verdachte de brief van de brandweer ook naar [bedrijf 2] heeft gestuurd. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de dagelijkse bedrijfsvoering en de contracten van [bedrijf 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat er veel contact was met verdachte: hij belde dagelijks en de mailbox puilde uit. Ook blijkt uit de verslaglegging van [benadeelde] dat verdachte vaak belde. Verdachte nam dus duidelijk de leiding in de communicatie ten aanzien van de schademelding. [getuige 1] heeft verder verklaard dat verdachte degene was die de contracten bij hem heeft aangeleverd. Verdachte heeft dat ontkend. De verklaring van [getuige 1] vindt echter steun in diverse getuigenverklaringen. Zo heeft [getuige 2] verklaard dat verdachte en [partner] samen verantwoordelijk waren voor het opstellen van de contracten en het plaatsen van handtekeningen en dat niemand van het personeel ooit een handtekening onder een contract heeft gezet. Ook getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] hebben verklaard dat verdachte en [partner] de contracten opstelden en ondertekenden. Het overige personeel had geen tekenbevoegdheid. Daarnaast hebben de getuigen verklaard dat [bedrijf 1] een slechtlopend bedrijf was dat weinig klanten had. [getuige 2] heeft verklaard dat het personeel een jaar “uit hun neus heeft staan vreten” en dat het bedrijf niet rendabel was. [getuige 4] heeft verklaard dat de omzet van [bedrijf 1] maximaal € 5.000,- per maand was en dat hij onvoldoende klanten had binnengehaald om het bedrijf draaiende te houden. Daarnaast heeft [getuige 4] verklaard dat verdachte contracten heeft doorgestuurd met bedrijven die nooit ruimtes huurden bij [bedrijf 1] . [getuige 5] heeft verklaard dat er in de beste maand ongeveer € 4.000,- aan inkomsten waren, terwijl er een uitgavepatroon was van € 35.000,- tot
€ 40.000,- per maand.
Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte meer schade bij [benadeelde] heeft opgegeven door het mislopen van inkomsten uit het niet kunnen verhuren van bedrijfsruimtes dan dat er daadwerkelijk is geleden. Verdachte heeft namelijk een schade van € 888.041,- gemeld. In een brief van 5 oktober 2016 schreef verdachte dat [bedrijf 1] minimaal € 110.000,- schade heeft geleden door misgelopen inkomsten en dat er grote klanten zijn weggelopen, wat structureel € 25.000,- per maand kostte. Uit de getuigenverklaringen volgt echter dat [bedrijf 1] slecht liep: er waren weinig klanten en de maximale omzet per maand was € 5.000,-. Voorts stelt de rechtbank vast dat de overgelegde contracten van [bedrijf 1] met diverse bedrijven en de brief van de brandweer ter onderbouwing van de schade valselijk zijn opgemaakt. Namens de brandweer en de veiligheidsregio is aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. De brief met betrekking tot de blikseminslag in het pand aan de [adres 2] op 22 juli 2016 is nooit door de brandweer of de veiligheidsregio opgemaakt en verstuurd.
Met betrekking tot de contracten blijkt uit het dossier dat [benadeelde] contact heeft gezocht met Philips, BHVCase, Vopak en Jamin en hierover navraag heeft gedaan. Al deze bedrijven bleken geen contract te hebben afgesloten met [bedrijf 1] . Ook blijkt dat met het bedrijf Fith B.V. niet het contract is opgemaakt dat ter onderbouwing van de schade is ingediend. [getuige 4] heeft tot slot verklaard dat er een contract met Google is doorgestuurd door verdachte terwijl dit bedrijf geen ruimte huurde bij [bedrijf 1] .
Verdachte heeft opzettelijk gebruik gemaakt van deze valselijk opgemaakte stukken. Uit de verklaring van [getuige 1] , die steun vindt in diverse getuigenverklaringen en in de verklaring van verdachte zelf, volgt dat verdachte verantwoordelijk was voor de contracten van [bedrijf 1] . Verdachte heeft de contracten en de brief van de brandweer naar [bedrijf 2] verzonden. Van de betrokkenheid en wetenschap van verdachte blijkt temeer nu [getuige 1] op 10 november 2016 een e-mailbericht heeft verzonden aan [naam] van [benadeelde] met verdachte en [partner] in de CC. Dat betekent dat verdachte en [partner] een kopie van dat e-mailbericht hebben ontvangen. In dit e-mailbericht schrijft [getuige 1] dat de totale schade van [bedrijf 1] € 935.052,50 bedraagt en dat dit bedrag is samengesteld uit contractschade, reeds gefactureerde boekingen en geannuleerde aanvragen. De schade is onderbouwd met een overzicht van de contracten van [bedrijf 1] met haar afnemers en alle afgesloten en door verdachte ondertekende contracten die in dat overzicht staan opgenomen. Die documenten zijn als bijlage bijgevoegd bij de mail van [getuige 1] . Verdachte heeft deze mail onder ogen gekregen en heeft nooit gemeld dat de informatie onjuist was. Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte nauw betrokken was bij de afhandeling van de schade. Hij had veelvuldig contact met [bedrijf 2] en [benadeelde] en heeft alle stukken ter onderbouwing van de claim aangeleverd. Via [bedrijf 2] zijn vervolgens de valselijk opgemaakte documenten namens verdachte naar [benadeelde] verzonden.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte als privépersoon is gedagvaard, terwijl [benadeelde] heeft uitgekeerd aan [bedrijf 1] . De rechtspersoon zou daarom gedagvaard moeten worden en niet verdachte. Dat verweer wordt verworpen. Verdachte was de verzekeringnemer ten behoeve van zijn bedrijf [bedrijf 1] , de verzekerde. [benadeelde] heeft een geldbedrag aan [bedrijf 1] uitgekeerd op basis van valselijk opgemaakte stukken die zijn overgelegd door verdachte. Verdachte is degene die de strafbare handelingen heeft verricht ten behoeve van zijn bedrijf. Het wordt dan ook verdachte verweten dat hij die handelingen heeft verricht en niet zijn bedrijf.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1
in de periode van 22 juli 2016 tot en met 18 november 2016 te Oosterhout en/of Breda,
tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag door listiglijk en/of in strijd met de waarheid
- aan te geven dat zijn, verdachtes bedrijf, - genaamd [bedrijf 1] B.V. - inkomsten misliep omdat geen (bedrijfs)ruimtes meer konden worden verhuurd,
- een brief van de Brandweer Midden en West Brabant en/of de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant d.d. 2 september 2016 aan [benadeelde] te
latenverzenden, betreffende de gebruikersvergunning locatie [adres 2] en
- ter onderbouwing van het mislopen van inkomsten van zijn, verdachtes bedrijf, - genaamd [bedrijf 1] B.V. - een aantal contracten aan [benadeelde] te
latensturen, waardoor [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2
in de periode van 27 oktober 2016 tot en met 10 november 2016 te Oosterhout en/of Breda,
van- een brief van de Brandweer Midden en West Brabant en/of de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant d.d. 2 september 2016 betreffende de gebruikersvergunning locatie [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Global headquarters Royal Philips met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Fith B.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Koninklijke Vopak N.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en BVHCase met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Jamin Winkelbedrijf B.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Google Netherlands B.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en gebruik heeft doen maken van voornoemde valse geschriften bestaande die valsheid telkens hierin dat:
- de brief niet is opgemaakt en/of verstuurd door Brandweer Midden en West Brabant en/of de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en
- de contracten niet zijn ondertekend/afgesloten door de partijen die als zogenaamde huurders in de contracten hadden te gelden en waarbij deze door hem, verdachte, zijn ondertekend en
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde valse brief en contracten heeft doen overhandigen/toezenden aan de verzekeringsmaatschappij [benadeelde] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een taakstraf voor de duur van 180 dagen gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de oplichting van een verzekeringsmaatschappij voor een bedrag van ruim twee ton door een valse schadeclaim in te dienen en te onderbouwen met valse stukken. Door zijn handelen heeft verdachte financieel nadeel toegebracht aan de verzekeringsmaatschappij en daarmee aan de samenleving, nu de overige verzekeringnemers door onder andere dit soort feiten geconfronteerd worden met verhoging van de premies. De maatschappij moet erop kunnen vertrouwen dat documenten zoals contracten echt zijn en verdachte heeft dit vertrouwen flink beschaamd, met de nodige (financiële) gevolgen van dien. Deze zaak is enkel aan het licht gekomen doordat het personeel van verdachte daarvan melding heeft gemaakt. Verdachte heeft zelf geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en blijft tegen beter weten in ontkennen.
Gezien de ernst van deze zeer kwalijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude. Daaruit volgt dat een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden passend en geboden is in geval van fraude voor een bedrag van € 150.000,- tot € 200.000,-. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] , ter zake van het eerste ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 229.799,60 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Daartoe is aangevoerd dat de vordering geen schadeberekening bevat en daarom niet deugdelijk is onderbouwd. Daarnaast zijn de expertisekosten niet onderbouwd en is onduidelijk met welke schadepost die kosten verband houden. Verder zijn de proceskosten niet onderbouwd en buitenproportioneel. Er worden vier punten gerekend, terwijl de artikel 12-procedure niet aan verdachte te wijten is.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De benadeelde partij heeft een geldbedrag van € 222.000,- uitgekeerd aan verdachte ter vergoeding van schade geleden door huurderving. Dit gevorderde schadebedrag komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de expertisekosten is niet onderbouwd. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, reden waarom de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gemaakte kosten voor de rechtsbijstand heeft de raadsman van de benadeelde partij verzocht om toewijzing van een bedrag van € 10.580,00, waarbij de raadsman is uitgegaan van een tarief van € 2.645,00 per punt. Gevorderd worden vier punten: voor de indiening klacht niet-vervolging, de toelichting van de klacht in raadkamer, het opstellen van de vordering en de behandeling ter terechtzitting.
De benadeelde partij heeft op grond van artikel 12 Sv een klacht ingediend tegen de aanvankelijke beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging tegen verdachte in te stellen. Bij beschikking van 1 september 2022 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de officier van justitie de opdracht gegeven verdachte alsnog te vervolgen. Als de aangever deze artikel 12 Sv-procedure niet zou hebben geïnitieerd, dan zou er geen gelegenheid zijn geweest om zich als benadeelde partij in de onderhavige strafzaak te voegen. Gelet op dit verband tussen de artikel 12 Sv-procedure en de onderhavige strafzaak acht de rechtbank het redelijk om ook de proceskosten die betrekking hebben op de artikel 12 Sv-procedure toe te wijzen. De rechtbank begroot de kosten van rechtsbijstand voor deze procedure op het gevorderde bedrag van € 2.645,00 per punt, dat het voornoemde Liquidatietarief niet te boven gaat.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende materiële schadebedrag van € 222.000,-. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over het toegekende bedrag de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop de laatste betaling aan verdachte is verricht, te weten 18 november 2016.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van oplichting;
feit 2:het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als
bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het
echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] , van
€ 222.000,- (zegge: tweehonderdtweeëntwintigduizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op € 10.580,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde] te betalen
€ 222.000,-(hoofdsom,
zegge:
tweehonderdtweeëntwintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling
360 (driehonderdzestig) dagenkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter,
mrs. D.H. Hamburger en J.P.E. Mullers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2024.
mr. Mullers is niet in staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2016 tot en met 18 november 2016 te Oosterhout en/of Breda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) (ongeveer) € 249.500, althans van enig geldbedrag door valselijk, listiglijk, bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een schade aan het bedrijfspand ten gevolge van blikseminslag bij [benadeelde] te melden,
- mede te delen dat het (bedrijfs)pand op last van de brandweer (tijdelijk) moest worden gesloten,
- aan te geven dat zijn, verdachtes bedrijf, - genaamd [bedrijf 1] B.V. - door sluiting inkomsten misliep omdat geen (bedrijfs)ruimtes meer konden worden verhuurd,
- een brief van de Brandweer Midden en West Brabant en/of de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant d.d. 2 september 2016 aan [benadeelde] te verzenden, betreffende de gebruikersvergunning locatie [adres 2] en de (tijdelijke) sluiting van genoemd pand op last van de brandweer en/of
- ter onderbouwing van het mislopen van inkomsten van zijn, verdachtes bedrijf, - genaamd [bedrijf 1] B.V. - een aantal contracten aan [benadeelde] te sturen, waardoor [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
2
hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2016 tot en met 10 november 2016 te Oosterhout en/of Breda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, althans eenmaal,
- een brief van de Brandweer Midden en West Brabant en/of de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant d.d. 2 september 2016 betreffende de gebruikersvergunning locatie [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Global headquarters Royal Philips met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Fith B.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Koninklijke Vopak N.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en BVHCase met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Jamin Winkelbedrijf B.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
- een contract van de [bedrijf 1] B.V. en Google Netherlands B.V. met daarin afspraken voor de verhuur van een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 2] ,
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken (lid 1) en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van voornoemde valse en/of vervalste geschriften (lid 2) bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin dat:
- de brief niet is opgemaakt en/of verstuurd door Brandweer Midden en West Brabant en/of de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en/of
- de contracten niet zijn ondertekend/afgesloten door de partijen die als zogenaamde huurders in de contracten hadden te gelden en waarbij deze door hem, verdachte, zijn ondertekend en
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededaders voornoemde valse/vervalste brief en/of contracten heeft/hebben overhandigd/toegezonden, althans heeft/hebben doen overhandigen/toezenden aan de verzekeringsmaatschappij [benadeelde] .