ECLI:NL:RBZWB:2024:6547

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
02-175845-22 en 02-259508-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie door ernstige inbreuk op het recht op een eerlijk proces

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen een verdachte, waarbij het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de verdachte in de zaak met parketnummer 02/259508-22. De rechtbank constateerde dat er een proces-verbaal van herkenning was opgemaakt dat in strijd was met de waarheid. Voorafgaand aan de herkenning was er een e-mail verstuurd waarin de naam van de verdachte werd genoemd, wat leidde tot een ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat deze inbreuk zo ernstig was dat het recht op een eerlijk proces niet meer gewaarborgd kon worden, wat resulteerde in de niet-ontvankelijkheid van het OM.

Daarnaast werd in de zaak met parketnummer 02/175845-22 de verdachte vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat een peilbaken zonder geldig bevel onder de auto van de verdachte was geplaatst en deze gedurende drie weken actief was geweest. Dit vormverzuim leidde tot een schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en maakte de waarheidsvinding voor de rechter onmogelijk. De rechtbank concludeerde dat de bewijsstukken die voortkwamen uit deze onrechtmatige opsporing uitgesloten moesten worden van het bewijs, wat resulteerde in de vrijspraak van de verdachte.

De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de vervolging van de verdachte niet doorging. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een eerlijke procesorde en de bescherming van de rechten van verdachten in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/175845-22 en 02/259508-22 (t.t.z. gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1979,
wonende aan de [woonadres] ,
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak op 11 juli 2022 in [plaats 1] en twee woninginbraken op 22 mei 2022 in [plaats 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie (parketnummer 02/259508-22)
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de officier niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte in de strafzaak met parketnummer 02/259508-22. Er is – kort gezegd – sprake van een ernstige inbreuk op de artikelen 152 en 153 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu het proces-verbaal van herkenning door [verbalisant 1] in strijd met de waarheid is opgemaakt. Voorafgaand aan de herkenning heeft [verbalisant 1] een e-mail ontvangen waarin is verzocht om een herkenning van verdachte op te maken. In dit bericht wordt onder andere de naam van verdachte vermeld en wat zij gedaan zou hebben. In het proces-verbaal van herkenning is vervolgens gerelateerd dat over de identiteit van verdachte geen informatie was verstrekt.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Er is geen sprake van een doelbewuste schending van het recht op een eerlijk proces van verdachte.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
In artikel 359a Sv is bepaald welke rechtsgevolgen de rechter kan verbinden aan de vaststelling dat in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Blijkens de wetsgeschiedenis zijn onder vormverzuimen ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie als rechtsgevolg van een vormverzuim slechts in uitzonderlijk gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte op diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat - in de bewoordingen van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens - “the proceedings as a whole were not fair” (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889). Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat gedragingen van de politie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding voor de rechter onmogelijk is gemaakt (HR 8 september 1998, ECLI:NLHR:1998:ZD1329).
Inhoud en totstandkoming proces-verbaal
Op 13 juli 2022 heeft [verbalisant 1] op ambtsbelofte een proces-verbaal van herkenning opgemaakt (PL2000-2022131384-7). In dit proces-verbaal staat dat [verbalisant 1] een aandachtvestiging had ontvangen waarin de herkenning van een persoon werd gevraagd. De volgende informatie is daarbij verstrekt:

Er zijn inbraken gepleegd in [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] . Daar zijn twee vrouwen gezien en ze zijn gestopt bij een tankstation.”.
De aandachtvestiging bevatte videobeelden waarvan één stil is gemaakt. [verbalisant 1] heeft verdachte herkend en gerelateerd op basis van welke (persoons)kenmerken de herkenning is gebaseerd. Daarbij is ook de volgende tekst opgenomen:

Over haar identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt”.
Door [verbalisant 2] is op 12 juli 2022, de dag vóórdat het proces-verbaal van herkenning is opgemaakt, een e-mail verstuurd aan [verbalisant 1] . Deze e-mail had de volgende inhoud:
“Ola,
Ik heb net even gesproken met [naam ] [bedrijf] , naar aanleiding van de heterdaad aanhouding gisteravond van [verdachte] en dochter. Zij gaan kijken of ze de inbraak van 27 mei in Etten Leur meenemen. Hiervoor moet nog een herkenning van de beelden worden opgemaakt, ze zijn gemaakt in het appartementencomplex waar is ingebroken.
Tevens hebben we camerabeelden opgevraagd van het tankstation waar ze voorafgaand aan de inbraak stoppen, hiervan moet ook nog een herkenning worden opgemaakt. Ook hebben ze op 22 mei ingebroken in [plaats 2] en [plaats 3] , op de terugweg stoppen ze wederom bij een tankstation en hiervan zijn ook de camerabeelden gevorderd, hiervan moet ook nog een herkenning worden opgemaakt.
Dus kortom, zou je herkenningen kunnen opmaken van:
-appartementencomplex [plaats 1] (inbraak 27 mei)
- [tankstation 1] (inbraak 27 mei [plaats 1] )
- [tankstation 2] (inbraken 22 mei [plaats 2] en [plaats 3] )
De beelden staan bij ons op een schijf dus als je hierheen kan komen dan graag!”
De e-mail van [verbalisant 2] is op verzoek van de verdediging aan het dossier toegevoegd.
Daarnaast is op verzoek van de raadsman op 25 november 2022 door [verbalisant 1] een aanvullend proces-verbaal opgemaakt (PL2000-2022131445-17). Het verzoek aan [verbalisant 1] was om een nadere toelichting te geven waarvan zij verdachte kent. In dit proces-verbaal is de volgende tekst opgenomen:

Ik kreeg zoals ik in de eerdere opgemaakte processen-verbaal heb gerelateerd
persoonlijk een aandachtsvestiging van het flexteam Gouda-Alphen aan den Rijn.
De aandachtsvestiging was in de vorm van de vraag die mij persoonlijk werd gesteld om beelden te bekijken afkomstig van een tankstation, waar twee vrouwen gezien zijn die daar gestopt waren, voorafgaande aan een woninginbraak.”
Vormverzuim
De rechtbank stelt op basis van de e-mail van [verbalisant 2] vast dat [verbalisant 1]
voorafgaandaan zijn herkenning van verdachte op de camerabeelden informatie over haar identiteit heeft ontvangen. Verdachte wordt in de e-mail genoemd als de persoon die op de beelden te zien is. De in het proces-verbaal opgenomen passage dat [verbalisant 1] geen informatie over de identiteit van verdachte heeft ontvangen, is daarmee onjuist. Ook in het aanvullende proces-verbaal wordt geen melding gemaakt van de op voorhand verkregen informatie. Het proces-verbaal is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de waarheid opgemaakt. Er is hiermee sprake van een normschending tijdens de opsporing. Het voorgaande levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv.
De rechtsgevolgen van het verzuim blijken niet uit de wet. Om te beoordelen of aan dat verzuim enig rechtsgevolg toekomt dient de rechtbank rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt.
Het belang van het geschonden voorschrift
Op grond van de artikelen 152 en 153 Sv maken opsporingsambtenaren op ambtseed- of belofte een proces-verbaal op van door hen opgespoorde strafbare feiten of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of ondervonden. Zij doen dat onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Een proces-verbaal is (mede) de grondslag voor de beslissing van de officier van justitie om al dan niet tot vervolging over te gaan. Bovendien wordt door de rechtbank in haar oordeelsvorming aan een op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal een grote bewijswaarde gehecht. Het is daarom van essentieel belang dat een proces-verbaal een juiste weergave is van hetgeen door de opsporingsambtenaren bij de opsporing is waargenomen of ondervonden. Alle procespartijen moeten erop kunnen vertrouwen dat een proces-verbaal van de politie waarheidsgetrouw wordt opgemaakt en dat dit proces-verbaal de werkelijke gang van zaken weergeeft. Dat is het fundament waarop het Nederlandse strafproces is gebouwd.
De ernst van het verzuim
Zoals hiervoor is overwogen is, al dan niet bewust, in strijd met de waarheid een proces-verbaal opgemaakt, waardoor de waarheidsvinding voor de rechter onmogelijk is gemaakt. Het verzuim raakt aan de kern van het strafproces. Het betreffende proces-verbaal van herkenning vormt de basis voor de beschuldigingen tegen verdachte. De vraag of [verbalisant 1] tot een herkenning was gekomen zonder voorkennis over de identiteit van verdachte, kan niet worden beantwoord. Het recht van verdachte op een eerlijk proces is hiermee geschonden. Daarbij komt dat enkel door toedoen van de raadsman zelf de waarheid met betrekking tot de totstandkoming van het proces-verbaal van herkenning naar boven is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is hierdoor sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde.
Het veroorzaakte nadeel
Verdachte heeft geruime tijd in voorlopige hechtenis gezeten. De eerder geplande inhoudelijke behandeling van parketnummer 02/175845-22 is uitgesteld door het voegen van onderhavig parketnummer. Verdachte heeft pas ruim twee jaar na dato de mogelijkheid gekregen om - bij monde van haar raadsman - de gebreken in de totstandkoming van de verdenking naar voren te brengen. Bovendien wordt door deze manier van opsporing het vertrouwen van de burger, waaronder verdachte, in de opsporingsautoriteiten beschaamd.
Rechtsgevolg van het verzuim
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak is gemaakt, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Gelet op de ernst van de inbreuk, kan niet worden volstaan met een ander rechtsgevolg dan het zwaarste dat men kent in de Nederlandse wet, te weten de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte in de zaak met parketnummer 02/259508-22.

4.De beoordeling van het bewijs (parketnummer 02/175845-22)

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het proces-verbaal van [verbalisant 3] en de hieruit voortvloeiende processen-verbaal moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu onrechtmatig gebruik is gemaakt van een peilbaken. Hierdoor zou vrijspraak moeten volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Door de officier van justitie op 28 maart 2022 op grond van artikel 126g Sv een bevel tot stelselmatige observatie tegen verdachte afgegeven. Hierbij mochten technische hulpmiddelen worden aangewend, waaronder een peilbaken. Dit bevel was van kracht in de periode van 28 maart 2022 tot en met 21 juni 2022. Door technische en tactische keuzes is het peilbaken niet eerder verwijderd.
Op 11 juli 2022 is verdachte in een Suzuki Alto aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een woninginbraak. Die dag is [verbalisant 3] naar [plaats 1] gereden om een peilbaken onder de Suzuki Alto te verwijderen. [verbalisant 3] heeft in het proces-verbaal gerelateerd dat hij de locatie van de Suzuki door middel van het peilbaken heeft verkregen. De verbalisant was ambtshalve bekend met het feit dat dit voertuig gebruikt werd door een groepering die inbraken pleegt door het gehele land. Door de verbalisant is waargenomen dat verdachte rond 16:40 de auto parkeerde en een klein half uur later uit de richting van de [adres] kwam lopen. Hij kreeg het vermoeden dat zij zich mogelijk schuldig hadden gemaakt aan gekwalificeerde diefstal. De verbalisant heeft hierop besloten de Suzuki heimelijk te volgen en heeft contact met de meldkamer opgenomen. De meldkamer liet hierop aan [verbalisant 3] weten dat zojuist een inbraak was gepleegd op de [adres] . Rond 17:21 uur kreeg [verbalisant 3] van een eenheid te horen dat bij de eerdergenoemde inbraak juwelen waren weggenomen. Ten tijde van de inbraak waren in het complex waar de inbraak is gepleegd twee vrouwen gezien. Een van die vrouwen voldeed aan het signalement van verdachte. Omstreeks 18.28 uur zag [verbalisant 3] dat de Suzuki werd geparkeerd en dat verdachte wilde uitstappen. Hierop heeft [verbalisant 3] verdachte aangehouden.
[verbalisant 4] heeft gerelateerd dat hij op 11 juli 2022 een melding kreeg om naar de [adres] te gaan. Een collega vertelde hem dat hij met een observatieopdracht bezig was. Tijdens deze observatie had hij twee vrouwelijke verdachten in beeld, aldus [verbalisant 4] .
Vormvoorschrift
De rechtbank stelt vast dat de verbalisant verdachte op 11 juli 2022 bijna twee uur heeft gevolgd, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een registrerend peilbaken. Er is naar het oordeel van de rechtbank op dat moment sprake van een observatie geweest. Dit vindt steun in het proces-verbaal van [verbalisant 4] , waarin ook wordt gesproken over een observatie.
De rechtbank stelt vast dat het bevel tot observatie ruim drie weken was verlopen. Een bevel tot observatie is echter niet noodzakelijk indien met de observatie slechts een beperkte inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. De algemene politietaak, zoals neergelegd in artikel 3 Politiewet en artikel 141 Sv, biedt dan een voldoende toereikende grondslag.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden gesproken van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Het peilbaken zat drie weken zonder geldig bevel onder het voertuig. Het peilbaken was actief. De verbalisant heeft immers door middel van het peilbaken de locatie van het voertuig weten te achterhalen en heeft verdachte daarna door middel van het peilbaken gevolgd tot op de locatie waarop zij is aangehouden. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de observatie door middel van het peilbaken geschikt is om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van verdachte en dus sprake was van stelselmatige observatie. Dat het proces-verbaal van [verbalisant 3] slechts ziet op een observatie op een specifieke dag doet hier niet aan af. Hiermee is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Het belang van het geschonden voorschrift
De strafvorderlijke voorschriften met betrekking tot observatie en het plaatsen en gebruiken van peilbakens zijn aan te merken als belangrijke voorschriften voor opsporingsambtenaren. Hieraan heeft de wetgever niet zonder reden strenge voorschriften verbonden. Door die voorwaarden, terwijl bekend was dat hieraan niet werd voldaan, niet in acht te nemen is inbreuk gemaakt op zowel deze voorschriften als de gewaarborgde belangen van verdachte.
Ernst van het verzuim en het veroorzaakte nadeel
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstig vormverzuim. Zoals overwogen, zat het registrerend peilbaken drie weken onder het voertuig en is verdachte bijna twee uur gevolgd, terwijl de verbalisant wist dat het bevel tot observatie was verlopen. Er was ten tijde van de observatie geen enkele verdenking ter zake van enig strafbaar feit tegen verdachte. Hiermee is een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Het is van groot belang dat burgers kunnen vertrouwen op juist en rechtmatig handelen van opsporingsambtenaren. Dat verdachte nadeel heeft ondervonden is op grond van het voorgaande evident.
Rechtsgevolg van het verzuim
In gevallen waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden, kan toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm
Zoals overwogen, zat het peilbaken drie weken zonder geldig bevel onder het voertuig. De verbalisant die het peilbaken zou weghalen, heeft geen inspanningen verricht om (nog verdere) overtredingen van het voorschrift te voorkomen. Integendeel, hij is doelbewust verdachte gaan volgen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met strafvermindering of het enkele vaststellen van het verzuim. Zij is van oordeel dat het proces-verbaal van [verbalisant 3] en de hieruit volgende processen-verbaal moeten worden uitgesloten van het bewijs. Deze processen-verbaal zijn immers het rechtstreekse gevolg van de onrechtmatige inzet van het peilbaken. Zonder dit peilbaken had de politie niet geweten waar verdachte was.
Conclusie
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft ter zitting voorwaardelijk verzocht om getuige [verbalisant 3] en aangeefster [benadeelde 1] te mogen horen. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt, behoeven deze verzoeken geen nadere bespreking.

5.De benadeelde partij

02/175845-22
De vordering benadeelde partij van [benadeelde 1] is niet ondertekend. Om die reden dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
02-259508-22
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 35.000,-- voor feit 2.
De officier van justitie is ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie met betrekking tot parketnummer 02-259508-22
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 02/175845-22 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-bepaalt dat ieder de eigen proceskosten zal dragen;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-bepaalt dat ieder de eigen proceskosten zal dragen;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 september 2024.

7.Bijlage I

De tenlastelegging
02/175845-22zij op of omstreeks 11 juli 2022 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee sieradendoosjes met de opdruk/opschrift Both en/of Lucardi en/of diverse
sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
02-259508-221
zij op of omstreeks 22 mei 2022 te [plaats 2]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning weg
te nemen sieraden en/of goederen van haar/hun gading, in elk geval enige
goederen, die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander
dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n),
met haar mededader(s) naar de woning van [benadeelde 3] is gegaan en/of die
woning buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende binnen is gegaan en/of
een kast in de slaapkamer heeft doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op of omstreeks 22 mei 2022 te [plaats 3]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
uit een woning diverse sieraden (een of meerdere kettingen, ringen, oorbellen en
armbanden), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.