Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opslaan en/of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk in zijn woning op 19 mei 2022. Tijdens de zitting op 9 september 2024 hebben de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het vuurwerk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wist dat zijn zoon professioneel vuurwerk in hun woning had opgeslagen. De verdediging betoogde dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het voorhanden hebben van het vuurwerk. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van het vuurwerk op de datum van de doorzoeking. De verdachte had verklaard dat hij niet op de hoogte was van het bezit van het vuurwerk door zijn zoon, wat ook in lijn was met hun afspraken.
De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de verklaring van de verdachte geloofden en geen aanleiding zagen om aan zijn verklaringen te twijfelen.