ECLI:NL:RBZWB:2024:6514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/02/425541 / JE RK 24-1482
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 17 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan diens meerderjarigheid, en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 18 maart 2024 verblijft in een woonvoorziening, nadat hij door zijn pleegouders was buitengezet. De ouders van [minderjarige] zijn ontheven uit het gezag, en [de pleegmoeder] is benoemd als voogd. Tijdens de mondelinge behandeling is [minderjarige] gehoord, evenals zijn pleegmoeder en pleegvader. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat [minderjarige] ernstig in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling wordt bedreigd en dat de huidige voogdij niet meer adequaat is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat er nog veel moet gebeuren richting de meerderjarigheid van [minderjarige] en dat hij ondersteuning nodig heeft van een jeugdbeschermer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425541 / JE RK 24-1482
Datum uitspraak: 17 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Zeeland–West-Brabant, Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen de voogd dan wel de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[pleegvader],
hierna te noemen de pleegvader,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] – afzonderlijk gehoord – met zijn advocaat. [minderjarige] werd tevens bijgestaan door zijn persoonlijk begeleider de heer [begeleider] ;
  • de voogd met advocaat mr. C.F.A. Cadot, ter vervanging van mr. C.G.A. Mattheussens;
  • de (voormalige) pleegvader;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI (telefonisch).

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn ontheven uit het gezag over [minderjarige] . Als voogd over [minderjarige] is benoemd [de pleegmoeder] voornoemd.
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds 18 maart 2024 bij woonvoorziening [woongroep] in [plaats] . Daarvoor verbleef hij bij de pleegouders (mevrouw [de pleegmoeder] en de heer [pleegvader] voornoemd).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan diens meerderjarigheid, zijnde [geboortedag] 2025.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [minderjarige] ten gevolge van ingrijpende levensgebeurtenissen, met name in zijn vroege jeugd, ernstig in zijn sociaal- emotionele ontwikkeling wordt bedreigd. De pleegouders zijn met [minderjarige] vanaf de pubertijd steeds meer gedragsproblemen gaan ervaren en er zijn zorgen over de manier waarop er uitvoering wordt gegeven aan de voogdij over [minderjarige] . Op 18 maart 2024 hebben pleegouders [minderjarige] buitengezet. Binnen het onderzoek werd geconstateerd dat de pleegmoeder zich ambivalent opstelt of zij nog langer voogd wil zijn voor [minderjarige] . De Raad vraagt zich in dat verband af of de pleegmoeder voldoende weet wat er van haar nog verwacht wordt, nu [minderjarige] niet meer thuis woont. Daarbij is de verhouding tussen [minderjarige] en de pleegmoeder verstoord geraakt, waardoor uitvoering van de voogdij lastiger wordt, waarbij het de vraag is of [minderjarige] het gezag van de pleegmoeder nog zal accepteren. De Raad heeft zorgen over hoe alles is verlopen. Zo hebben de pleegouders, nadat zij [minderjarige] hadden buitengezet, enkele maanden lang niet van zich laten horen.
Benoeming van een andere voogd acht de Raad een te zware maatregel, omdat met de lichtere maatregel van een ondertoezichtstelling kan worden volstaan. De Raad merkt daarbij op dat wanneer een onderzoek naar de voogdij afgerond zou zijn, [minderjarige] ook al bijna meerderjarig zal zijn. Bovendien zal een verandering van voogd voor [minderjarige] opnieuw een verlieservaring betekenen. [minderjarige] moet het gevoel hebben er niet helemaal alleen voor te staan.
Op dit moment zou [minderjarige] niet openstaan voor contact met de pleegouders. De pleegouders betreuren dat, maar willen [minderjarige] daartoe niet dwingen. Naar de mening van de Raad is in elk geval duidelijk dat [minderjarige] niet meer bij de pleegouders kan wonen. Om die reden verzoekt de Raad naast een ondertoezichtstelling tevens om een uithuisplaatsing van [minderjarige] .
4.2.
[minderjarige] geeft in zijn gesprek met de kinderrechter aan dat hij op de groep inmiddels zijn plekje heeft gevonden en dat hij misschien naar een andere groep wordt overgeplaatst richting meer zelfstandigheid. Desgevraagd geeft [minderjarige] aan dat hij sinds het vertrek bij zijn pleegouders nog eenmaal contact met hen heeft gehad. [minderjarige] is toen met zijn zus bij de pleegouders langs geweest om spullen van hem op te halen. Op de vraag van de kinderrechter of [minderjarige] zijn pleegouders weer vaker zou willen zien, geeft hij aan dat hij dat op dit moment nog niet weet, wellicht in de toekomst. Omdat er momenteel geen contact is tussen hem en zijn pleegouders vraagt [minderjarige] zich af of zijn pleegmoeder dan nog wel zijn voogd zou moeten zijn. Liever zou [minderjarige] willen dat zijn zus zijn voogd zal worden.
4.3.
De pleegmoeder voert aan dat zij geen verweer voert tegen het verzoek. Naar de mening van de pleegmoeder had het niet zover hoeven komen, maar is de huidige situatie nu eenmaal zo. De pleegmoeder ziet in dat er richting het achttiende levensjaar van [minderjarige] nog het nodige dient te gebeuren. Volgens de pleegmoeder had zij in maart vorig jaar al aan de bel getrokken met een hulpvraag, maar is de hulp toen niet gekomen, waarna het tussen de pleegouders en [minderjarige] uiteindelijk is geëscaleerd. Gelet op het belaste verleden van [minderjarige] en omdat hij zich in de pubertijd bevindt was het voor de pleegouders lastig daar mee om te gaan. De pleegmoeder neemt [minderjarige] niets kwalijk en betreurt dat er in het rapport van de Raad over haar niet altijd een juist beeld wordt geschetst. Zij erkent dat zij zich tijdens de crisis niet correct heeft gedragen, doch zij wist zich op dat moment even geen houding te geven. De pleegmoeder betwist dat zij na het vertrek van [minderjarige] maandenlang geen contact met hem zou hebben gezocht. Zij neemt [minderjarige] niets kwalijk en begrijpt dat hij boos is geweest en dat misschien nog is. De pleegmoeder vertrouwt er op dat [minderjarige] op enig moment “het grote plaatje zal zien”. Volgens de pleegmoeder heeft zij, buiten de ene keer dat [minderjarige] hen onlangs met zijn zus bezocht om spullen op te halen, altijd geregeld app contact met [minderjarige] gehouden. Het bezoek onlangs verliep goed. De pleegouders hebben er vertrouwen in dat het contact tussen hen en [minderjarige] zich zal herstellen. In een ondertoezichtstelling ziet de pleegmoeder meerwaarde.
4.4.
De pleegvader onderschrijft de visie en het standpunt van de pleegmoeder.
4.5.
Mr. Bronsveld verklaart dat [minderjarige] inziet dat het goed zal zijn als er voor hem een vast aanspreekpunt in de vorm van een jeugdbeschermer aangesteld zal worden. Ook voor herstel van het contact met zijn pleegouders staat [minderjarige] open. Wel vindt [minderjarige] dat een spannende aangelegenheid. [minderjarige] hoopt dat een ondertoezichtstelling daarin van waardevolle betekenis kan gaan zijn. Het verzoek zoals dat momenteel voorligt wordt door [minderjarige] ondersteund.
4.6.
De GI verklaart dat zij bereid is om de ondertoezichtstelling over [minderjarige] op zich te nemen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:326 BW kunnen ook kinderen die onder voogdij staan van natuurlijke personen onder toezicht worden gesteld.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] een jongen is met een belast verleden. In het pleeggezin heeft [minderjarige] zich altijd goed ontwikkeld. Echter zijn de pleegouders en de school vanaf de pubertijd steeds meer (gedrags)problemen gaan ervaren met [minderjarige] . Zo was er sprake van opstandig en zelfbepalend gedrag van [minderjarige] en kon [minderjarige] intimiderend/agressief overkomen wanneer hij het ergens niet mee eens was. Een andere zorg was dat [minderjarige] erg veel aansturing nodig had ten aanzien van zijn persoonlijke hygiëne en het opruimen van zijn kamer. In maart 2024 is de situatie volledig geëscaleerd en is [minderjarige] door de pleegouders buitengezet. [minderjarige] was toen niet meer welkom in het pleeggezin. Uiteindelijk is [minderjarige] op woongroep [woongroep] in [plaats] terechtgekomen, waar hij tot op heden verblijft.
Vanwege de vele ingrijpende levensgebeurtenissen en de verlieservaringen die [minderjarige] heeft opgedaan met betrekking tot zijn (pleeg)ouders en het probleemgedrag dat [minderjarige] op school heeft laten zien, wordt [minderjarige] ernstig in zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling bedreigd. Gelet op de verstoord geraakte verhouding tussen [minderjarige] en de pleegmoeder is er niet de verwachting dat de gezaghebbende pleegmoeder in staat zal zijn om de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] op vrijwillige basis af te wenden. Wel is de verwachting dat de pleegmoeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, weer zelf zal kunnen dragen. Hieruit volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW (en artikel 1:265b lid 1 BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige] zoals is verzocht tot aan diens meerderjarigheid onder toezicht stellen, zijnde tot [geboortedag] 2025.
Zij overweegt hierbij dat er richting de aankomende meerderjarigheid van [minderjarige] nog het nodige dient te gebeuren, zoals beslissingen van financiële aard en het vinden van een plek voor begeleid/zelfstandig wonen, zodat [minderjarige] uiteindelijk zal kunnen uitgroeien tot een evenwichtige volwassene. Het is goed als [minderjarige] bij dit alles ook ondersteund gaat worden door een gezaghebbende derde – een jeugdbeschermer – die zijn belangen voor ogen houdt.
5.5.
Nu [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld en hij op dit moment in een woonvoorzienig verblijft, waar hij zich in positieve zin ontwikkelt, is de kinderrechter voorts van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.6.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
- [minderjarige] heeft duidelijkheid over waar hij nu en in de toekomst mag opgroeien;
- [minderjarige] heeft zicht op zijn mogelijkheden en belemmeringen, door de uitkomsten van een psychologisch onderzoek;
- [minderjarige] is in staat om steun en hulp te vragen en/of hij weet waar hij terecht kan voor eventuele steun en hulp;
- [minderjarige] gaat naar school toe, volgt passend onderwijs en/of heeft een positieve dagbesteding;
- [minderjarige] heeft op een voor hem prettige manier contact met zijn voormalig pleegouders, zijn oudere zussen en zijn jongere zusje [naam] .
5.7.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 17 september 2024 tot [geboortedag] 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 17 september 2024 tot [geboortedag] 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024 door mr. I. de Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van C.P. van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 24 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.