ECLI:NL:RBZWB:2024:6513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/02/424863 / JE RK 24-1347
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing ondertoezichtstelling en contactherstel tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] op te heffen, terwijl het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is aangehouden. Dit besluit is genomen na een mondelinge behandeling waarbij de ouders, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich in positieve zin ontwikkelen, maar dat het contact met hun vader problematisch is. De vader heeft zijn afspraken niet nagekomen, wat heeft geleid tot een gebrek aan contactherstel. De moeder ondersteunt het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1], terwijl de vader aangeeft dat hij graag contact wil herstellen met [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat voor [minderjarige 1] contactherstel niet haalbaar is, gezien zijn leeftijd en de huidige situatie.

Voor [minderjarige 2] is er echter nog een kans op contactherstel. De kinderrechter heeft besloten om het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] aan te houden, zodat er een laatste poging kan worden gedaan om het contact met de vader te herstellen. De GI zal de kinderrechter na twee maanden informeren over de voortgang van dit traject. De kinderrechter heeft benadrukt dat de vader nu een allerlaatste kans krijgt om zijn verantwoordelijkheden na te komen en dat het in het belang van [minderjarige 2] is dat er gewerkt wordt aan contactherstel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424863 / JE RK 24-1347
Datum uitspraak: 17 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een opheffing van de ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] , [gemeente] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd, maar zij hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden gelegenheid om hun mening over het verzoek kenbaar te maken.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 januari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met ingang van 19 februari 2024 verlengd tot 19 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de aan haar opgedragen ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te heffen en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoende zijn afgenomen om de ondertoezichtstelling te kunnen opheffen.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich in positieve zin en groeien op in een veilige omgeving.
Het enige zorgpunt is dat het contactherstel tussen de vader en de kinderen niet tot stand is gekomen, omdat de vader daartoe gemaakte afspraken niet nakomt. Verslavingsproblematiek bij de vader speelt daarin een grote rol. Hierover zijn meerdere gesprekken met de vader gevoerd. Omdat [minderjarige 2] nog jong is en de vader hem een lange tijd niet heeft gezien, heeft de GI met de ouders en de hulpverlening besproken om te starten met het versturen van kaartjes. Afgesproken werd dat de vader eerst viermaal een kaartje zou versturen. Ook die afspraak is de vader niet nagekomen. De vader heeft slechts eenmaal een kaart verstuurd. [minderjarige 2] liet daarop een heftige reactie zien. [minderjarige 1] laat weten dat hij in elk geval geen contact wil met zijn vader. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weten niet wat zij nog van hun vader mogen verwachten en zijn het vertrouwen in hem kwijt. Naar de mening van de GI neemt de vader onvoldoende zijn verantwoordelijkheid. Volgens de GI heeft zij sinds juni 2024 ook helemaal niets meer van de vader vernomen. Omdat er inmiddels binnen de ondertoezichtstelling drie jaar lang tevergeefs is gewerkt aan contactherstel, verzoekt de GI om de maatregel voortijdig op te heffen.
4.2.
De moeder beaamt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het in alle opzichten goed doen en dat [minderjarige 1] niet langer openstaat voor contact met zijn vader. [minderjarige 2] had nog wel opengestaan voor contact met zijn vader, indien de vader de afspraken zou zijn nagekomen, maar dat was niet het geval. Dat alles zo zijnde verklaart de moeder het verzoek te kunnen ondersteunen.
4.3.
De vader beaamt dat hij naar [minderjarige 2] één kaart heeft gestuurd en daarna niet meer. De reden daarvan was er volgens de vader in gelegen, dat hij vernam dat de kinderen van dat kaartje overstuur raakten. De vader zou het contact met de kinderen graag alsnog willen herstellen. Daarbij ziet de vader in dat dat voor wat [minderjarige 1] gezien diens leeftijd geen haalbare kaart meer zal zijn. Om die reden hecht de vader er groot belang aan dat de ondertoezichtstelling voor wat betreft [minderjarige 2] nog niet wordt opgeheven. Daarbij zou de vader ook over de minderjarige(n) geïnformeerd willen blijven. Volgens de vader vindt hij met zijn roep om informatie feitelijk nergens gehoor. De vader erkent dat hij voor wat betreft het contactherstel steken heeft laten vallen, maar dat kwam omdat hij in die periode nog verslaafd was. Dat speelt intussen niet meer. Volgens de vader leidt hij momenteel in alle opzichten een stabiel leven. De vader erkent ook dat hij sinds juni 2024 geen contact meer heeft opgenomen met de GI. De reden daarvan was er in gelegen dat hij toen al had vernomen dat de ondertoezichtstelling opgeheven zou gaan worden.
De vader betreurt het dat er in de afgelopen drie jaar vanuit de GI slechts eenmaal een jeugdbeschermer over de vloer is geweest om te kijken wat hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan bieden.
4.4.
De Raad betreurt het dat het contactherstel tussen de vader en de kinderen niet tot stand is gekomen en heeft het gevoel dat de mogelijkheden daarin nog niet zijn uitgeput, althans niet voor wat betreft [minderjarige 2] . Om die reden hecht de Raad er in het belang van [minderjarige 2] aan dat binnen de ondertoezichtstelling opnieuw wordt ingezet op contactherstel met zijn vader. Voor [minderjarige 1] acht de Raad dat gezien diens leeftijd geen haalbare kaart meer.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op artikel 1:261 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, niet langer is vervuld.
5.2.
Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich in alle opzichten in positieve zin ontwikkelen. De enige grote zorg over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gelegen in het nog steeds ontbrekende contact met hun vader. Tijdens de mondelinge behandeling is deze zorg met alle aanwezige betrokkenen besproken.
5.3.
Voor wat betreft [minderjarige 1] zien alle betrokkenen in dat het inzetten op contactherstel tussen hem en de vader geen haalbare kaart meer is. Hij staat niet open voor contact met zijn vader en gezien zijn leeftijd van 17 jaar ligt het niet in de rede om hem daartoe te dwingen. De vader ziet dat, hoe moeilijk het ook is, in. De kinderrechter is daarom met de Raad van oordeel dat voor wat betreft [minderjarige 1] voldaan is aan de wettelijke vereisten voor opheffing van de ondertoezichtstelling. In zoverre zal het verzoek daarom worden toegewezen en zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van heden worden opgeheven.
5.4.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.5.
De situatie van [minderjarige 2] is een geheel andere. Voor hem lijken mogelijkheden voor contactherstel met zijn vader nog aanwezig. Met de GI, de vader en de moeder is afgesproken dat nog eenmaal kortdurend een traject tot contactherstel zal worden beproefd.
Afgesproken is dat het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] zal worden aangehouden voor de duur van twee maanden en dat de GI de kinderrechter na ommekomst van deze periode schriftelijk zal berichten over het verloop van het ingezette contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] en of er op dat moment voldoende perspectief wordt gezien om dat verder door te kunnen gaan zetten. De belanghebbenden en de Raad zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hierop een reactie te geven. De vader dient zich te realiseren dat hem een allerlaatste kans wordt geboden. Hij dient de gemaakte afspraken dan ook stipt te gaan nakomen. Alleen dan bestaat er een kans dat (een vorm van) contactherstel nog tot stand zal komen. [minderjarige 2] verdient het dat zijn ouders, samen met de jeugdbeschermer, de komende maanden daar hun uiterste best voor gaan doen!
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat als volgt zal worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van heden op;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling betreffende [minderjarige 2] aan tot
donderdag 21 november 2024 pro forma, in afwachting van bericht van de GI zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen;
6.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024 door mr. I. de Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van C.P. van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 24 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.