In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] op te heffen, terwijl het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is aangehouden. Dit besluit is genomen na een mondelinge behandeling waarbij de ouders, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich in positieve zin ontwikkelen, maar dat het contact met hun vader problematisch is. De vader heeft zijn afspraken niet nagekomen, wat heeft geleid tot een gebrek aan contactherstel. De moeder ondersteunt het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1], terwijl de vader aangeeft dat hij graag contact wil herstellen met [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat voor [minderjarige 1] contactherstel niet haalbaar is, gezien zijn leeftijd en de huidige situatie.
Voor [minderjarige 2] is er echter nog een kans op contactherstel. De kinderrechter heeft besloten om het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] aan te houden, zodat er een laatste poging kan worden gedaan om het contact met de vader te herstellen. De GI zal de kinderrechter na twee maanden informeren over de voortgang van dit traject. De kinderrechter heeft benadrukt dat de vader nu een allerlaatste kans krijgt om zijn verantwoordelijkheden na te komen en dat het in het belang van [minderjarige 2] is dat er gewerkt wordt aan contactherstel.