ECLI:NL:RBZWB:2024:6493

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
C/02/394237 / FA RK 22-441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Holierhoek
  • M. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot vaststelling van omgangsregeling en informatieregeling in het kader van gezag over minderjarige na vertrek van de vrouw naar onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van de man tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling met betrekking tot zijn minderjarige kind. De man, zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft de verzoeken ingediend, terwijl de vrouw, eveneens zonder bekende woon- of verblijfplaats, met het kind naar een onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de vrouw sinds november 2022 uit beeld is en dat de Raad voor de Kinderbescherming geen onderzoek heeft kunnen doen omdat de vrouw en het kind niet bereikbaar zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en het kind zijn uitgeschreven met onbekende bestemming en dat er geen contact meer is geweest tussen de man en de vrouw. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, omdat het verzoek tot gezag niet kan worden toegewezen zonder dat de vrouw bereikbaar is voor het maken van afspraken over het gezag en de omgang. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van het kind is, aangezien er geen duidelijkheid is over de verblijfplaats van de vrouw en het kind, en de Raad geen onderzoek heeft kunnen doen naar de situatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de man tot belasting met het gezag over het kind en de verzoeken tot vaststelling van een omgangs- en informatieregeling niet kunnen worden toegewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem komt te zitten tussen de ouders. De rechtbank heeft de verzoeken van de man dan ook afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/394237 / FA RK 22-441
Datum uitspraak: 14 juni 2024
nadere beschikking betreffende gezag, omgang en informatieregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
advocaat: mr. T.F.W. Kouwenhoven te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
advocaat: mr. M.S. Yap te Bergen op Zoom.
betreffende:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 16 februari 2023 en alle daarin vermelde stukken;
  • het F9-formulier van mr. Kouwenhoven van 4 augustus 2023;
  • de brief van mr. Yap van 11 augustus 2023;
  • het F9-formulier van mr. Kouwenhoven van 11 oktober 2023, met als bijlage de akte van erkenning;
  • de brief van mr. Yap van 5 februari 2024;
  • het F9-formulier van mr. Kouwenhoven van 5 februari 2024;
  • het F9-formulier van mr. Kouwenhoven van 11 maart 2024;
  • de brief van mr. Yap van 8 maart 2024;
  • de brief van de Raad van 27 maart 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 16 februari 2023 heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de man omtrent het gezag en het vaststellen van een omgangs- en informatieregeling aangehouden tot 15 augustus 2023 pro forma. De rechtbank achtte het te vroeg om de verzoeken van de man af te wijzen en vond het nodig de procedure nog een aantal maanden aan te houden om af te wachten of de vrouw met [minderjarige] weer in beeld zou verschijnen zodat de Raad alsnog onderzoek kon doen en kon adviseren omtrent de verzoeken van de man.
2.2
Bij F9-formulier van 11 oktober 2023 heeft mr. Kouwenhoven de akte van erkenning overgelegd. Uit deze akte blijkt dat de man [minderjarige] op 19 september 2023 heeft erkend.
2.3
Uit de brief van mr. Yap van 11 augustus 2023 en de door hem overgelegde F9-formulieren van 5 februari 2024 en 8 maart 2024 blijkt dat er nog geen duidelijkheid bestaat over de verblijfplaats van de vrouw en [minderjarige] en dat mr. Yap al geruime tijd geen contact meer heeft met de vrouw.
2.4
Uit het F9-formulier van 11 maart 2024 van mr. Kouwenhoven blijkt dat de gemeente Woensdrecht heeft aangegeven dat de vrouw en [minderjarige] zijn uitgeschreven met onbekende bestemming en nadien niet in de basisregistratie personen (BRP) zijn teruggekeerd. Uit voornoemd F9-formulier blijkt dat de man zich refereert ten aanzien van het vervolg.
2.5
Bij brief van 27 maart 2024 heeft de Raad de rechtbank bericht dat de vrouw en [minderjarige] sinds 23 november 2022 volgens het BRP zijn geëmigreerd. De Raad stelt zich op het standpunt dat de Raad (nog steeds) geen onderzoek kan doen en de rechtbank om die reden niet kan voorzien van advies ten aanzien van de voorliggende verzoeken.
2.6
De rechtbank oordeelt als volgt. Nog aanhangig zijn het verzoek van de man tot belasting van hem met het gezag over [minderjarige] in die zin dat hij voortaan gezamenlijk met de vrouw met het gezag over [minderjarige] zal zijn belast, alsmede het verzoek tot vaststelling van een omgangs- en informatieregeling.
Gezag
2.7
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen zijn ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.8
Over het verzoek van de man omtrent het gezag oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat de vrouw inmiddels al sinds november 2022 uit beeld is. Het is de Raad tot op heden niet gelukt om contact op te nemen met de vrouw voor het starten van het door de rechtbank gelaste raadsonderzoek. Uit de brief van de Raad van 27 maart 2024 blijkt dat de Raad de rechtbank daarom niet kan adviseren. Voorts stelt de rechtbank vast dat de vrouw bij de mondelinge behandeling op 16 februari 2023 niet is verschenen. De rechtbank heeft om die reden de behandeling van de verzoeken van de man opnieuw aangehouden. Uit de door mr. Yap overgelegde F-formulieren blijkt dat hij nog steeds geen contact heeft kunnen krijgen met de vrouw.
Gelet op het vorenstaande moet worden vastgesteld dat de vrouw met [minderjarige] al geruime tijd uit beeld is verdwenen en mogelijk is geëmigreerd. De man heeft al jarenlang geen enkel contact met de vrouw en hij weet niet waar zij verblijft en hoe het met [minderjarige] gaat. Dit maakt dat de man niet in staat is om in gezamenlijkheid met de vrouw beslissingen omtrent [minderjarige] te nemen. Belasting van de man met het gezag over [minderjarige] zal ertoe leiden dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen. Ook is de man, nu hij al jaren geen contact heeft gehad met [minderjarige] , onvoldoende in staat om in te schatten wat [minderjarige] nodig heeft. Het verzoek van de man tot belasting van hem met het gezag over [minderjarige] zal dan ook worden afgewezen.
Omgangs- en informatieregeling
2.9
In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag over het kind recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.1
In artikel 1:377b BW staat dat de ouder met gezag over een kind informatie moet geven aan de ouder zonder gezag over het kind over hoe het met het kind gaat. Het gaat om informatie over belangrijke zaken over de persoon en het vermogen van het kind. Ook moet de ouder die het gezag over een kind heeft de ouder die geen gezag heeft, raadplegen bij beslissingen die hij of zij over het kind neemt. Dat kan ook met de hulp van een tussenpersoon. De rechtbank kan op verzoek van een ouder over dit onderwerp een regeling vaststellen.
2.11
De rechtbank is van oordeel dat vaststelling van een omgangsregeling momenteel niet in het belang van [minderjarige] is. De Raad heeft niet kunnen onderzoeken of omgang tussen de man en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is. Ook is niet onderzocht of er contra-indicaties bestaan voor omgang en zo nee, op welke wijze de omgang zou moeten plaatsvinden. Bovendien kan een omgangsregeling, als die al zou worden vastgesteld, op dit moment niet worden uitgevoerd nu de vrouw en [minderjarige] onbereikbaar zijn. De rechtbank zal het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling dan ook afwijzen.
2.12
Ook het verzoek van de man tot vaststelling van een informatieregeling zal worden afgewezen. De vrouw is op geen enkele wijze bereikbaar voor de man. Al geruime tijd is niet bekend waar zij is en hoe het met haar gaat. Daardoor is ook niet bekend of de vrouw op dit moment in een situatie is om de man van informatie over [minderjarige] te kunnen voorzien. Ook wat dit verzoek betreft geldt dat de Raad geen onderzoek heeft kunnen doen naar de vraag op welke wijze een informatieregeling zou kunnen worden vormgegeven. Ook dit verzoek van de man zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch