ECLI:NL:RBZWB:2024:6466

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/02/426393 / JE RK 24-1627 en C/02/426396 / JE RK 24-1630
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing restverzoek spoed machtiging uithuisplaatsing en toewijzing verzoek aansluitende machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de niet-gezaghebbende ouder, de vader. De kinderrechter heeft eerder op 9 september 2024 een tijdelijke machtiging verleend, die nu ter beoordeling ligt. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2024 waren zowel de ouders als een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing, terwijl de vader aangeeft dat het goed gaat met de minderjarige in zijn zorg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die de spoedmachtiging zouden moeten herroepen. De kinderrechter oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft tevens een nieuwe mondelinge behandeling gepland om de voortgang van de onderzoeken te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/426393 / JE RK 24-1627 (spoedverzoek)
C/02/426396 / JE RK 24-1630 (reguliere verzoek)
Datum uitspraak: 20 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een vervolg spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.R. Pirone te Rijen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 9 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de op 13 september 2024 door de GI ingediende briefupdate met 2 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, met als toehoorder zijn partner;
- de moeder, met als toehoorder haar moeder. De moeder werd tevens vergezeld van haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 12 september 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij voormelde beschikking van 9 september 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] bij de niet-gezaghebbende ouder, te weten de vader, met ingang van 9 september 2024 tot 23 september 2024, zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden.
2.2.
Op basis van de afgegeven machtiging verblijft [minderjarige] bij de vader.
2.3.
Thans ligt ter beoordeling voor of zich nieuwe feiten en/of omstandigheden voordoen die er toe leiden dat de spoedbeslissing van 9 september 2024 dient te worden herroepen, alsmede de beslissing op de restantverzoeken (spoed en regulier).

3.De standpunten

3.1.
De GI handhaaft hetgeen zij in haar schriftelijke verzoek heeft vastgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling vult de GI hierop aan, dat inmiddels met De Gezinsmanager contact is gelegd voor het inzetten van een perspectiefonderzoek, en mogelijk ook het persoonlijkheidsonderzoek. Nog onbekend is wanneer De Gezinsmanger kan starten. Voor beide ouders zal daarnaast via de Signs of Safety-methodiek IAG worden ingezet. Echter gaat IAG in verband met onveiligheid op dit moment nog niet bij de moeder op bezoek. Naar het zich thans laat aanzien zal IAG op 19 september 2024 bij beide ouders starten. Naar verwachting zal met dit brede onderzoek minimaal zo’n zes maanden zijn gemoeid. Om die reden vermeerdert de GI ter zitting haar verzoek en verzoekt zij haar thans te machtigen [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, voor de duur van zes maanden.
De GI acht zorgelijk dat [minderjarige] inmiddels al zo’n twee jaar stilstaat in zijn ontwikkeling. Hij gaat niet naar school. Positief is wel dat [minderjarige] de dagbesteding bij [zorgboerderij] mag gaan voortzetten. Zijn verblijf daar blijft kwetsbaar.
In een aankondiging beslissing over contact tijdens uithuisplaatsing heeft de GI op 13 september 2024 vastgelegd, dat de moeder en [minderjarige] voorlopig minimaal één keer per week een (begeleid) contactmoment met elkaar zullen hebben en dat zij daarnaast (begeleid) met elkaar kunnen (beeld)bellen. Met een substantiële uitbreiding van deze contacten zal minimaal zo’n drie maanden zijn gemoeid. Voor contact met de stiefvader staat [minderjarige] nog niet open. Hij heeft daar nog geen behoefte aan.
3.2.
De moeder laat via haar advocaat weten dat zij geen bezwaar heeft tegen de ter zitting door de GI gedane vermeerdering van het verzoek. Inhoudelijk heeft de moeder daar wel bezwaar tegen. Het spoedverzoek uithuisplaatsing bevreemdt de moeder. Naar de mening van de moeder had een dergelijk verzoek achterwege kunnen worden gelaten, omdat zij met de vader een goed contact heeft. Daarbij betwist de moeder dat bij haar sprake zou zijn van (hard)drugsgebruik en dat [minderjarige] in haar thuissituatie het slachtoffer zou zijn van (verbaal) geweld. De moeder erkent dat stiefvader fors zijn stem kan verheffen, maar niet op een manier dat een persoon daar angst voor zou hoeven hebben. De door de GI aangevoerde onveiligheid voor [minderjarige] in de thuissituatie ziet de moeder niet. Volgens de moeder is zij slechts één keer tegen [minderjarige] uitgevallen en zou daarvoor hulp komen, echter zet de GI in op een uithuisplaatsing. De moeder wil handvatten krijgen hoe met het probleemgedrag van [minderjarige] om te kunnen gaan. Ook voor overige hulp staat de moeder open. Naar de mening van de moeder moet en kan daarmee teruggegaan worden naar de oude situatie, waarin [minderjarige] weer bij haar verblijft en hij elke woensdag en om de veertien dagen gedurende een weekend naar de vader zal gaan. Volgens de moeder is zij daarin flexibel. Mocht uit de komende onderzoeken blijken dat een co-ouderschapsregeling meer in het belang van [minderjarige] zou zijn of dat [minderjarige] bij de vader wil wonen zou de moeder dat goed vinden.
3.3.
De vader brengt naar voren dat [minderjarige] het op dit moment in zijn gezin goed doet. De vader beaamt dat [minderjarige] weer bij dagbesteding [zorgboerderij] mag aansluiten. Ook beaamt de vader dat zijn contact met de moeder goed is. Voor het komende perspectiefonderzoek staat de vader open. Volgens de vader mag [minderjarige] bij hen blijven, zolang het perspectiefonderzoek zal duren. Indien blijkt dat [minderjarige] weer veilig bij de moeder kan verblijven staat de vader daarvoor open.

4.De nadere beoordeling

Spoedbeslissing
4.1.
De kinderrechter overweegt allereerst dat haar niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing zou moeten worden herroepen.
Restantverzoek
4.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een verdere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI dit verzoek vermeerderd, in die zin dat zij thans verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de niet-gezaghebbende ouder, te weten de vader te verlenen voor de duur van zes maanden. De belanghebbenden hebben tegen het doen van dit gewijzigde verzoek op zich geen bezwaar gemaakt.
4.3.
Inhoudelijk heeft de moeder tegen het verzoek wel bezwaar gemaakt, stellende dat haar thuissituatie veilig genoeg is voor [minderjarige] . De moeder wil dat teruggegaan wordt naar de oude situatie, waarin [minderjarige] bij haar woont en geregeld omgang heeft met de vader. De kinderrechter begrijpt dat de moeder wil dat [minderjarige] bij haar terugkomt. Tijdens het gesprek van de kinderrechter met [minderjarige] is gebleken dat [minderjarige] dat ook het liefste wil, maar dat hij het bij de vader ook goed naar zijn zin heeft. [minderjarige] blijkt het bij de vader ondertussen goed te doen, maar hij mist zijn moeder. Gelet echter op de forse kindeigen problematiek van [minderjarige] , in samenhang met de zorgen over de veiligheid in de thuissituatie bij de moeder, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat eerst onderzoek wordt gedaan naar wat [minderjarige] nodig heeft en wat de ouders ieder afzonderlijk maar ook in aanvulling op elkaar kunnen bieden. Naar verwachting zal het onderzoek van De Gezinsmanager waarin de opvoedvaardigheden van ouders wordt onderzocht en er tevens van [minderjarige] een persoonlijkheidsonderzoek zal worden verricht op korte termijn kunnen starten. [minderjarige] is 10 jaar oud. De kinderrechter vindt het daarom van groot belang dat er nu adequaat wordt onderzocht wat hij nodig heeft. Het is positief dat de beide ouders voor deze onderzoeken openstaan. Daarbij is het ook positief dat de moeder openstaat om in de (nabije) toekomst de vader zo nodig meer aandeel te laten hebben in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Voor dit moment acht de kinderechter het noodzakelijk dat de benodigde onderzoeken vanuit de rust in de thuissituatie bij de vader zullen worden verricht. Zij gaat er daarbij wel van uit dat de GI in tussentijd zal bekijken in hoeverre de contacten tussen de moeder en [minderjarige] kunnen worden uitgebreid. [minderjarige] mist zijn moeder heel erg en positief is dat beide ouders goed met elkaar overweg kunnen. Teneinde op dit gehele proces enig zicht te houden zal het restantverzoek worden toegewezen, maar wordt er aanleiding gezien om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot drie maanden en zal het resterende deel van het verzoek worden aangehouden. Dat resterende deel zal worden behandeld tijdens de mondelinge behandeling van [datum] 2024. De GI wordt verzocht om uiterlijk een week voor de nieuwe mondelinge behandeling verslag te doen van de stand van zaken in de onderzoeken, de (voorlopige) resultaten en de voornemens voor de toekomst.
4.4.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
Inzake C/02/426396 / JE RK 24-1630
5.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de niet-gezaghebbende ouder, te weten de vader, met ingang van 23 september 2024 tot 23 december 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat de GI, de moeder en haar advocaat en de vader zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van
[datum] 2024 te [uur]bij kinderrechter mr. M. Pellikaan, welke mondelinge behandeling wordt gehouden in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda;
5.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de moeder en haar advocaat en de vader;
5.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Inzake C/02/426393 / JE RK 24-1627
5.6.
wijst het restant van het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier.
!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.