ECLI:NL:RBZWB:2024:6416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
02-233884-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en rijden onder invloed met gevangenisstraf en ontzegging rijbevoegdheid

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 juli 2023 met zijn auto opzettelijk op een fietser is ingereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en rijden onder invloed. De verdachte had een alcoholgehalte van 500 microgram per liter uitgeademde lucht, wat boven de toegestane limiet ligt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar opgelegd, eveneens met een proeftijd van 2 jaar.

De zaak werd behandeld op de zitting van 5 september 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachte rade op de fietser is ingereden, maar dat er geen bewijs was voor de intentie om de fietser te doden. De verdachte had de aanmerkelijke kans op de dood van de fietser aanvaard door met hoge snelheid op hem in te rijden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

De rechtbank achtte het noodzakelijk om een gevangenisstraf op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de verkeersveiligheid. De verdachte had eerder geen strafbare feiten gepleegd en toonde spijt voor zijn handelen, wat in strafverminderende zin werd meegewogen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/233884-23
vonnis van de meervoudige kamer van 18 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonadres] ,
raadsman mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 september 2024, waarbij de officier van justitie, G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 juli 2023 te [plaats] :
feit 1:met voorbedachte raad met zijn auto is ingereden op (de fiets van) [aangever] . Dit is tenlastegelegd in verschillende juridische varianten;
feit 2:onder invloed van 500 microgram alcohol een personenauto heeft bestuurd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd aangever opzettelijk van het leven te beroven. Wel acht hij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag, te weten feit 1 subsidiair en het rijden onder invloed, te weten feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde feit. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover relevant – hieronder nader ingaan. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
De bewijsmiddelen
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 26 juli 2023 zat verdachte in zijn auto te slapen in een parkeervak op de [parkeerplaats] in [plaats] . Aangever was met een groepje vrienden op weg naar huis. Zij kwamen langs de auto van verdachte. Verdachte is door een van hen wakker gemaakt. Hierop werd verdachte boos en zei twee keer tegen aangever en zijn vrienden: “Nou opgeflikkerd voordat ik jullie pak”. Aangever en zijn vrienden fietsten daarop weg. Korte tijd later werden zij op de [weg] ingehaald door verdachte in zijn auto. Hij reed op dat moment richting zijn woning aan [woonadres] , richting het [plein] . Aangever reed met luid brullende motor en piepende banden. Aangever bevond zich op een pad naast de weg. Tussen de weg en het pad bevond zich een bosschage. Kort nadat verdachte de jongens had gepasseerd, keerde hij zijn auto en reed hij terug in hun richting. Ter hoogte van de inrit van een woonhuis aan de [weg] week verdachte uit naar rechts en reed hij met hoge snelheid in op aangever. De voortuin van de woning was omheind met een ijzeren hek. De auto raakte aangever en zijn fiets vloog door de lucht over het hek van de voortuin van de woning. Aangever viel daarbij op de grond van de oprit. De auto kwam tegen het hek, met daarachter een boom, tot stilstand. Aangever heeft een hersenschudding, een bult op zijn hoofd, kneuzingen, (schaaf)wonden en een bloedblaar opgelopen en zijn knie was dik. Verdachte reed weg in zijn auto en riep daarbij: “kom dan hier”, “kom dan hier stelletje kankermongolen” en “ik ben kankergek!”.
Is verdachte opzettelijk op aangever ingereden?
De verdediging heeft bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van aangever.
De rechtbank is van oordeel dat vol opzet op de dood van aangever niet kan worden bewezen. Daarvoor is vereist dat verdachte met zijn handelen daadwerkelijk de intentie heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Daarvan is niet gebleken.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Zoals hiervoor beschreven, heeft verdachte met zijn personenauto een beweging richting de oprit van een woning gemaakt, terwijl aangever zich precies op dat moment op het pad tussen de oprit en de weg bevond. Deze beweging richting de oprit is naar het oordeel van de rechtbank geen ongecontroleerde stuurbeweging geweest, zoals de verdediging heeft gesteld. Hierbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat aangever niet op of direct naast de weg fietste. Vanwege de bosschages zat er enige afstand tussen het pad waarop aangever fietste en de weg waarop verdachte reed. Precies op een plek waar geen bosschages waren maar een oprit, heeft verdachte richting aangever gestuurd. Dat duidt niet op een ongecontroleerde zwenkbeweging maar een bewuste en doelgerichte stuurbeweging richting het pad naast de weg. Daarbij komt dat verdachte de jongens heeft achtervolgd, nadat hij door hen was aangesproken en boos was geworden. Op het moment dat verdachte de jongens op de [weg] had gepasseerd, heeft hij zijn auto zelfs gekeerd en is hij bewust terug gereden in hun richting. Verdachte was boos op aangever (en zijn vrienden) en hij had het tot twee keer toe over “jullie pakken”. Ook na de aanrijding heeft hij nog uiting gegeven aan die boosheid. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte doelbewust op aangever is ingereden.
Vervolgens dient te vraag beantwoord te worden of door verdachte door het inrijden op aangever sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever. Verdachte reed met hoge snelheid. Dit blijkt uit de camerabeelden, uit de aan de auto ontstane schade alsmede uit de omstandigheid dat de fiets van aangever over een hek is gevlogen. Een fietser is ten opzichte van een auto een kwetsbare verkeersdeelnemer. De rechtbank beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat bij een aanrijding met hoge snelheid tussen een auto en een fietser de kans op een dodelijke afloop voor de fietser aanmerkelijk is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet alleen de impact van het gewicht van de auto potentieel dodelijk letsel kan veroorzaken, maar dat een botsing in de regel ook tot gevolg kan hebben dat de fietser ongecontroleerd ten val komt of tegen nabijgelegen obstakels aan wordt geslingerd (zoals in dit geval het ijzeren hek) en mogelijk zelfs wordt overreden. Door doelbewust met hoge snelheid op aangever in te rijden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever aanvaard.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van voorbedachte raad, nu verdachte onvoldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Er is kortom sprake geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De rechtbank acht een poging tot doodslag bewezen.
4.3.3
Bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. Verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2024;
  • het proces-verbaal rijden onder invloed van 5 september 2023;
  • een geschrift, te weten een uitdraai van ademanalyseapparaat, ‘Dräger alcotest 9510 NL’ van 26 juli 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primairop 26 juli 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de heer [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid op (de fiets van) die [aangever] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2op 26 juli 2023 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig,(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 500 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ingeval van een veroordeling oplegging van een taakstraf van 240 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden bepleit. Ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman aangegeven dat verdachte in een bestuursrechtelijk kader zijn rijbewijs reeds vier tot vijf maanden kwijt is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door als bestuurder van een auto doelbewust met hoge snelheid op het slachtoffer in te rijden, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Zo had hij kneuzingen en (schaaf)wonden en heeft hij een hersenschudding opgelopen. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is, het had immers heel anders kunnen aflopen. Verdachte was boos op het slachtoffer en zijn vrienden, omdat zij hem kort daarvoor wakker hadden gemaakt toen hij in zijn auto lag te slapen. Verdachte heeft hierop volstrekt disproportioneel gereageerd. De wijze van handelen heeft niet alleen schrik aangejaagd bij het slachtoffer, maar ook bij de vrienden van het slachtoffer die daar getuige van zijn geweest. Het alcoholgehalte van verdachte ten tijde van het incident was ruim boven de toegestane limiet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 23 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten niet veroordeeld is voor een strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 augustus 2024. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Er zijn volgens de reclassering aanwijzingen voor problemen op het gebied van agressieregulatie, al dan niet onder invloed van alcohol. De reclassering heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn zich aan deze voorwaarden te houden.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de mediationovereenkomst die tussen verdachte en het slachtoffer in het kader van deze strafzaak op 15 maart 2024 is gesloten. Hieruit volgt dat verdachte zijn excuses aan het slachtoffer heeft aangeboden. Het slachtoffer heeft aangegeven dat hij heeft gezien dat verdachte spijt heeft van zijn handelen. Zowel slachtoffer als verdachte hebben het als een goed gesprek ervaren. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging in strafverminderende zin rekening mee houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal zes maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Verdachte heeft met zijn handelen de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht. De rechtbank acht het noodzakelijk om aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van een jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:poging tot doodslag;
feit 2:overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg en zich daarna gedurende de proeftijd op de door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 (een) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 september 2024.