ECLI:NL:RBZWB:2024:641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_2610
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval als klantadviseur vanwege psychische beperkingen. Het UWV had haar een uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 59,49%, maar eiseres was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend. De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om aanvullende medische informatie te verkrijgen van de psychotherapeut van eiseres.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts b&b had onvoldoende rekening gehouden met de psychische beperkingen van eiseres, zoals beschreven door haar psychotherapeut. De rechtbank oordeelt dat de belastbaarheid van eiseres niet juist is vastgesteld en dat het bestreden besluit van het UWV om deze reden vernietigd moet worden. De rechtbank draagt het UWV op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens moet het UWV het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2610 WIA

uitspraak van 30 januari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 30 augustus 2021 (primair besluit)
aan eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 1 juni 2021 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,49%.
Met het bestreden besluit van 20 april 20222 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het UWV was
mr. B.H.C. de Bruijn aanwezig. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven de ingebrachte medische informatie te laten beoordelen door een verzekeringsarts b&b, en navraag te doen bij [psychotherapeut] (de behandelaar van eiseres).
Het UWV heeft op 21 maart 2023 de nadere informatie van [psychotherapeut] en een rapportage van de verzekeringsarts b&b overgelegd. Eiseres heeft op deze rapportage gereageerd, waarna het UWV nog een keer op de reactie van eiseres heeft gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd (telefonisch) aangegeven dat zij geen nadere zitting wensen. De rechtbank sluit daarom het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per 1 juni 2021 voor 55,49% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en
of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden waardoor ook onvoldoende is gemotiveerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres is werkzaam geweest als klantadviseur. Voor dat werk is zij op 28 februari 2019 uitgevallen vanwege met name psychische beperkingen. Op verzoek van eiseres en haar werkgever is de periode van loondoorbetaling bij ziekte verlengd tot 1 juni 2021.
Op 23 maart 2021 heeft eiseres verzocht om een WIA-uitkering. Vervolgens heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting op 25 februari 2022 en heeft aansluitend een lichamelijk onderzoek verricht. Hij heeft gerapporteerd dat er sprake is van een posttraumatische stress stoornis (ptss), een depressieve episode en pijn in de onderste extremiteiten. De verzekeringsarts b&b is van mening dat eiseres beperkt is voor mentaal en fysiek belastende activiteiten. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding de belastbaarheid zoals deze is weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 augustus 2021 voor onjuist te houden.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische belemmeringen. Haar sociaal en persoonlijk functioneren is verstoord. Gelet op al haar klachten en haar medische situatie is eiseres van mening dat zij niet in staat is bedrijfsmatige werkzaamheden uit te voeren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar drie verklaringen van psychotherapeut [psychotherapeut] gedateerd 28 juni 2021, 2 juni 2022 en 17 november 2022
4.3
De verzekeringsarts b&b heeft in de overgelegde informatie geen aanleiding gezien om eiseres meer of anders te beperken. Na de zitting heeft de verzekeringsarts b&b nadere informatie ingewonnen bij [psychotherapeut] . Bij brief van 3 maart 2023 heeft [psychotherapeut] antwoord gegeven op de door de verzekeringsarts b&b gestelde vragen. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens gerapporteerd dat ook deze nadere informatie geen aanleiding geeft om de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de medische informatie (deels) geen betrekking heeft op de datum in geding. Met de kwetsbaarheid van eiseres in sociale situaties is rekening gehouden door eiseres te beperken voor het hanteren van conflicten. Om haar mentaal niet te overbelasten zijn beperkingen aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren. Het gevaar van overvraging is door het duiden van beperkingen al gecoupeerd. Hierdoor hoeft eiseres niet zelf haar grenzen aan te geven, maar kan zij terugvallen op de FML.
4.4
Anders dan de verzekeringsarts b&b is de rechtbank van oordeel dat uit de informatie van [psychotherapeut] voldoende aannemelijk is geworden dat de medische situatie van eiseres zoals door hem beschreven niet wezenlijk anders was op de datum in geding. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat in de brief van 28 juni 2022 door [psychotherapeut] is beschreven dat in de situatie van eiseres ten opzichte van juni 2021 nog niet veel verandering is opgetreden en dat de belastbaarheid van eiseres nog onveranderd is ten opzichte van een jaar geleden. Ook in zijn brief van 3 maart 2023 schrijft [psychotherapeut] dat de kwetsbaarheid en psychische belastbaarheid van eiseres niet anders is dan in juni 2021. Verder heeft hij vermeld de overtuiging te hebben dat ook ten tijde in geding de weerbaarheid van eiseres volledig afwezig was en het risico op overbelasting reëel was.
4.5
Bij de vaststelling van de beperkingen zal de verzekeringsarts b&b dan ook uit moeten gaan van de bevindingen van [psychotherapeut] en deze moeten vertalen naar de FML. Nu dat niet is gedaan, moet geconcludeerd worden dat de belastbaarheid van eiseres niet juist is vastgesteld. Met name is van belang dat in de FML niet, in de vorm van een (preventieve) urenbeperking, tot uitdrukking komt dat rekening is gehouden met de opmerking van [psychotherapeut] dat werk zal leiden tot verdere emotionele beschadiging. Onvoldoende is gemotiveerd waarom met een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, afdoende rekening is gehouden met deze opmerking. Verder is nog van belang dat uit de informatie van [psychotherapeut] blijkt dat de behandeling op zich voor eiseres al een zware belasting is. Niet gebleken is dat met de behandeling die eiseres volgt, de voorbereiding op die behandeling, herstel van de behandeling en/of het effect van die behandeling op het totale functioneren van eiseres rekening is gehouden bij het vaststellen van de omvang van de urenbeperking [1] . Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt immers dat de urenbeperking uitsluitend is gegeven vanwege de prikkelgevoeligheid van eiseres en haar vermoeidheid. Als rekening wordt gehouden met de emotionele beschadiging en de effecten van behandelingen zal er een grotere urenbeperking aangenomen moeten worden.
4.6
Ook het door [psychotherapeut] gemelde gevaar van overbelasting (waardoor een nog diepere depressie met verergering van ptss reëel is) is niet kenbaar meegenomen bij het vaststellen van de belastbaarheid. De enkele stelling van de verzekeringsarts b&b dat door het stellen van beperkingen in de FML, eiseres zelf niet meer haar grenzen hoeft te bewaken en terug kan vallen op de FML, is onvoldoende. Met deze stelling wordt miskend dat ook in dat geval eiseres zelf zal moeten stellen dat haar belastbaarheid wordt overschreden en juist dat is een probleem volgens [psychotherapeut] . Verder ziet de rechtbank niet dat de opmerking van [psychotherapeut] dat eiseres niet in staat is om informatie op te nemen en te vertalen in gedrag terug komt in de FML. De verzekeringsarts b&b zal daarom opnieuw de belastbaarheid moeten vaststellen rekening houdend met de bevindingen van [psychotherapeut] .
4.7
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat
het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts (b&b) de belastbaarheid van eiseres niet juist heeft vastgesteld. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden, slaagt. Het bestreden besluit komt alleen om deze reden al voor vernietiging in aanmerking.
5. Omdat er bij de duiding van de functies is uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid, hoeft de arbeidskundige grondslag niet nader besproken te worden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar te nemen. De reden hiervoor is dat nog onduidelijk is wat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is. Ook zal de rechtbank niet met een tussenuitspraak het UWV opdragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht). De reden hiervoor is dat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Na het medisch onderzoek zal immers ook nog een arbeidskundig onderzoek moeten plaatsvinden.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor 8 weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,--.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- bedrag aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,--bedrag aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 30 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Zie de standaard duurbelastbaarheid in arbeid, blz. 24