4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 3 december 2023 een cobra 6 in de brievenbus van de woning aan [adres 1] te [plaats] heeft gedaan en aangestoken. Op dat moment waren [benadeelde 2] en [benadeelde 1] in de woning aanwezig. Vlak voor de ontploffing hoorde [benadeelde 1] wat gerommel aan de voordeur en dacht dat één van haar kinderen thuis kwam. [benadeelde 2] ging daarom naar de voordeur om de deur open te maken. Toen [benadeelde 2] bijna bij de voordeur was, hoorden [benadeelde 2] en [benadeelde 1] een enorme knal. [benadeelde 2] stond op dat moment op een afstand van ongeveer 4 à 5 meter van de tussendeur en ongeveer 7 meter van de voordeur. [benadeelde 1] zag dat hij tijdens de knal wegdook. Door de ontploffing vloog de tussendeur in zijn geheel open en kwam er van alles de woonkamer binnengevlogen. Ook zijn hierdoor de voordeur en de tussendeur zwaar beschadigd, lag er glas in de woning en is de rookmelder van het plafond gekomen. De uit de voordeur geblazen brievenbus heeft een raam van een nabij gelegen kerk beschadigd.
Gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De conclusie uit het voorgaande is dat verdachte door aldus te handelen een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning aan [adres 1] te [plaats] . De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De rechtbank dient daarvoor te beoordelen of dat gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Dat er gemeen gevaar voor goederen heeft bestaan door de ontploffing staat vast en wordt niet door de verdediging betwist. De verdediging heeft wel betwist dat hierdoor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, in dit geval [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , te duchten was.
Uit de vakbijlage van het NFI over de gevaarzetting van een cobra 6 dat in het procesdossier is gevoegd blijkt dat een voorwerp waar een cobra 6 direct tegenaan ontploft, vrijwel altijd zal beschadigen. Aangenomen wordt dat iemand die door scherven en/of brokstukken wordt geraakt, ernstig lichamelijk letsel op kan lopen. Ook kan de drukgolf tot op enkele meters afstand van de explosie tot permanente gehoorschade zoals trommelvliesbreuk leiden. Tot op tientallen meters afstand kan deze drukgolf ook nog tot andere vormen van (tijdelijke) gehoorschade leiden. Gevaar voor dodelijk letsel bestaat als er (vrijwel) direct contact van een cobra met een hoofd, nek of romp van een onbeschermd persoon ontstaat.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat ten tijde van het plaatsen van de cobra personen zodanig in (directe) nabijheid ervan aanwezig waren, dat daarvan levensgevaar te duchten was. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, wel van oordeel dat er voorzienbaar gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 2] en [benadeelde 1] bestond. Verdachte heeft de cobra op een zondagmiddag omstreeks 16:15 uur in de brievenbus van de woning gedaan en aangestoken. Verdachte heeft niet gecontroleerd of er mensen in de woning aanwezig waren, terwijl er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat er op dat tijdstip niemand thuis zou zijn. Het was dan ook voorzienbaar dat er al dan niet in de directe omgeving van de hal mensen zouden zijn. Het is bovendien niet ongebruikelijk dat iemand bij het horen van gerommel aan de deur aanstalten maakt om te kijken wat er aan de hand is. Zoals in de vakbijlage wordt beschreven, hadden [benadeelde 2] en [benadeelde 1] door de drukgolf van de ontploffing gehoorschade en door scherven en brokstukken ander ernstig lichamelijk letsel kunnen oplopen. [benadeelde 1] heeft ook verklaard dat zij een enorme knal hoorde en dat als gevolg van de ontploffing de tussendeur in zijn geheel open vloog en er van alles de woonkamer binnen kwam. De voordeur en de tussendeur waren zwaar beschadigd en er lag glas in de woning Daarnaast heeft zij verklaard dat [benadeelde 2] als gevolg van de klap is weggedoken.
Gelet op voorgaande was het naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat door de ontploffing gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zou ontstaan.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra in een brievenbus van een woning aan te steken, terwijl daarbij gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 2] en [benadeelde 1] te duchten was, zoals onder 1 ten laste is gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd. Verdachte is weliswaar opgestookt door anderen, maar het is verdachte geweest die én de cobra in de brievenbus heeft gestoken én de cobra tot ontploffing heeft gebracht. Zij zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2 primair
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 5 september 2024;
- de aangifte van [aangever] , pagina’s 105 e.v van het in bijlage II genoemde eindproces-verbaal.
Feit 3 primair en subsidiair
De rechtbank stelt op basis van de procesdossier vast dat er op 25 november 2023 een ontploffing teweeg is gebracht door een cobra in de hal van het pand aan [adres 2] te [plaats] aan te steken.
Verdachte heeft dit feit bij de politie bekend. Hij is echter tijdens de raadkamerbehandeling op 19 augustus 2024 op deze bekentenis teruggekomen. Tijdens deze behandeling heeft hij een brief overgelegd waarin hij heeft aangegeven dat niet hij, maar [naam] , de cobra in de hal van dat pand heeft aangestoken.
Met de officier van justitie en de verdediging is rechtbank van oordeel dat er naast de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, waar verdachte bovendien op is teruggekomen, geen ander bewijsmiddel voorhanden is waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit blijkt. Daarmee is niet aan het wettig bewijsminimum voldaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.