Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 2004 en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.M. Tönis, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van een geldbedrag. Tijdens de zitting op 8 januari 2024 was de klager niet verschenen, maar was de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de gemachtigd raadsvrouw aanwezig. De officier van justitie had inmiddels besloten tot teruggave van het in beslag genomen geld, waardoor het klaagschrift volgens hem niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er nog een strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag. De rechtbank concludeerde dat het beslag, dat was gelegd op grond van artikel 94 Sv, was geëindigd door de beslissing van de officier van justitie. Aangezien er geen belang meer was bij het voortduren van het beslag, heeft de rechtbank de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Deze beslissing is genomen door mr. J.P.M. Hopmans en is op dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open voor zowel het Openbaar Ministerie als de klager, binnen veertien dagen na de datum van de beslissing.