ECLI:NL:RBZWB:2024:6351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
02-267630-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van eendaadse samenloop van mishandeling en openlijk geweld gepleegd door ouders tegen leerlingen op school

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, is de verdachte beschuldigd van mishandeling en openlijk geweld tegen twee leerlingen op de middelbare school van zijn dochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 september 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door een van de slachtoffers in het gezicht te slaan. De poging tot zware mishandeling werd niet bewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de kans op zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was. Wel werd bewezen dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen beide slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de impact van het geweld op de slachtoffers, die als minderjarigen extra kwetsbaar waren.

De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 200 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en de rechtbank kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hadden geleden door de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen kwetsbare slachtoffers, vooral in een schoolomgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/267630-23
vonnis van de meervoudige kamer van 18 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. R.M.A. in ‘t Veld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] door met kracht tegen het gezicht of hoofd te stompen dan wel slaan, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling en
2) het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Gelet op recente rechtspraak van de Hoge Raad is bij een vuistslag op een uiterst kwetsbaar deel van het hoofd sprake van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Daarmee is er voldoende wettig en
overtuigend bewijs voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair. De opzet van verdachte was niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel worden bewezen, evenals het onder feit 2 primair ten laste gelegde openlijk geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij een harde klap op haar rechteroog voelde. Verdachte bleek haar te hebben geslagen. Verdachte heeft ter zitting bekend aangeefster met de vlakke hand in het gezicht te hebben geslagen. Ook [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met de vlakke hand uithaalde op het hoofd van aangeefster. Dit was met volle kracht. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte met haar gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Zoals hiervoor overwogen, stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen. De kans dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat vindt de rechtbank naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van poging tot zware mishandeling en zal verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Wel acht de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van aangeefster door haar in het gezicht te slaan.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 primair ten laste gelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Het onderdeel bij de keel of hals pakken en dichtknijpen acht de rechtbank niet bewezen dus daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 11 april 2023 te Middelburg [slachtoffer 1] heeft mishandeld door in het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan;
2.
op 11 april 2023 te Middelburg openlijk, te weten, op de [straat] (schoolplein van [school] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
- te duwen en te trekken en naar de grond toe te brengen, en
- aan de haren te trekken, en
- tegen het hoofd te slaan en te trappen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert - uitgaande van een bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling - aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verzocht wordt een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen en de straf zoals is gevorderd te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van mishandeling en openlijk geweld. Hij is, na een berichtje van zijn dochter, naar de middelbare school van zijn dochter gegaan. Vervolgens heeft dat geresulteerd in een vechtpartij met de twee aangeefsters. Verdachte heeft, evenals zijn toenmalige partner en moeder van zijn dochter, geweld gepleegd tegen beide aangeefsters. Verdachte heeft tijdens het geweld met volle kracht in het gezicht van een van de aangeefsters geslagen. Door zo te handelen hebben de verdachten een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefsters, die als gevolg van het incident lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank acht het extra kwalijk dat de verdachten zich als volwassenen op deze manier hebben gedragen richting minderjarige slachtoffers. Bovendien vond het geweld plaats op het terrein van een middelbare school, waardoor meerdere leerlingen en leraren met het geweld werden geconfronteerd. Het handelen van beide verdachten heeft bij hen geleid tot gevoelens van onveiligheid. Het gedrag van verdachte was volstrekt ontoelaatbaar. Van hem had mogen verwacht dat hij zich bij zorgen over de veiligheid van zijn dochter tot de schoolleiding had gewend met het verzoek om maatregelen te treffen. Het blijft voor de rechtbank onduidelijk waarom hij dat niet heeft gedaan.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat sprake is van recidive op het gebied van geweldsdelicten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Verder houdt de rechtbank rekening met de eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten.
Ook houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 8 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte de algemene leefgebieden op orde heeft. Zo beschikt hij over werk, inkomen en een eigen woning. Er worden problemen geconstateerd op het gebied van zijn relatie/gezin, coping strategieën, houding en middelengebruik (cocaïne). De relatie- c.q. gezinsproblematiek lijkt centraal te staan en is grotendeels leidend voor zijn handelen en de keuzes die hij maakt. De reclassering acht de kans op recidive ten aanzien van onderhavige verdenking laag. Er is sprake van een beperkte intrinsieke motivatie met betrekking tot gedragsverandering dan wel het aanvaarden van ondersteuning. Daarom wordt de inzet van interventies of toezicht vooralsnog niet nodig geacht. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op het voorgaande, en omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 200 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 500,00 aan immateriële schade voor feiten 1 en 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gebleken is dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij aan deze schade eigen schuld draagt nu deze immateriële schade het gevolg is van het bewezenverklaarde en niet kan worden toegerekend aan het gedrag van de benadeelde partij, dat voor verdachte kennelijk aanleiding vormde om de fysieke confrontatie met de benadeelde partij op de bewezenverklaarde wijze aan te gaan.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00, gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de aard van het lichamelijke letsel en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte feit 2 samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 500,00 aan immateriële schade voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gebleken is dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij aan deze schade eigen schuld draagt nu deze immateriële schade het gevolg is van het bewezenverklaarde en niet kan worden toegerekend aan het gedrag van de benadeelde partij, dat voor verdachte kennelijk aanleiding vormde om de fysieke confrontatie met de benadeelde partij op de bewezenverklaarde wijze aan te gaan.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00, gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de aard van het lichamelijke letsel en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1 subsidiair:mishandeling en
feit 2 primair:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uur, subsidiair 100 (honderd) dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 (veertig) uur, subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
(feiten 1 en 2), € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(feit 2), € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 september 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij, op of omstreeks 11 april 2023 te Middelburg, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1]
met kracht in/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft gestompt en/of
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2023 te Middelburg, althans in Nederland
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door in/tegen het gezicht en/of het hoofd,
althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen;
2.
hij, op of omstreeks 11 april 2023 te Middelburg, althans in Nerderland,
openlijk, te weten, op de [straat] (schoolplein van
[school] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor
het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
- te duwen en/of te trekken en/of naar de grond toe te brengen, en/of
- aan de haren te trekken, en/of
- bij de keel en/of de hals te pakken en/of dicht te knijpen, en/of
- in de richting van en/of tegen het hoofd en/of (boven)lichaam te
stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2023 te Middelburg, althans in Nederland
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] te duwen en/of te trekken en/of naar de grond toe te
brengen, en/of aan de haren van die [slachtoffer 2] te trekken en/of
- in/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen.