ECLI:NL:RBZWB:2024:6349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
02-267728-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van eendaadse samenloop van mishandeling en openlijk geweld gepleegd door ouders tegen leerlingen op school

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, is de verdachte beschuldigd van mishandeling en openlijk geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 april 2023 te Middelburg, waarbij de verdachte, een ouder, betrokken was bij een vechtpartij met twee leerlingen van de middelbare school van haar dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een van de slachtoffers door haar tegen het hoofd te trappen, en aan openlijk geweld tegen beide slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat de trap een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uur geëist, waarvan 80 uur voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het geweld op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/267728-23
vonnis van de meervoudige kamer van 18 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. Mink, advocaat te Oost-Souburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 september 2024, waarbij de officier van justitie mr. R.M.A. in ‘t Veld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] door in de richting van dan wel tegen het hoofd te trappen, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling en
2) het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Voor feit 1 primair wordt vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor feit 1 primair en subsidiair niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte met haar trappende beweging het hoofd van aangeefster heeft geraakt. Een bewezenverklaring kan wel volgen voor feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij een harde schop of een klap tegen haar hoofd en hevige pijn voelde. Toen zij vervolgens achter zich keek, zag zij verdachte achter haar staan en wist zij dat verdachte haar had geschopt. De rechtbank ziet ondersteuning voor de verklaring van aangeefster in de camerabeelden, waarop te zien is dat verdachte een trappende beweging maakt naar het hoofd van aangeefster. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de trap van verdachte naar het hoofd van aangeefster daadwerkelijk raak was.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte met haar gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de trap die verdachte tegen het hoofd van aangeefster heeft gegeven een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Onduidelijk is met welke kracht verdachte heeft getrapt en hoe zij vervolgens het hoofd van aangeefster raakte.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Wel acht de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van aangeefster door haar tegen het hoofd te trappen.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Het onderdeel bij de keel of hals pakken en dichtknijpen acht de rechtbank niet bewezen dus daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 11 april 2023 te Middelburg [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te trappen;
2.
op 11 april 2023 te Middelburg openlijk, te weten, op de [straat] (schoolplein van [school] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
- te duwen en te trekken en naar de grond toe te brengen, en
- aan de haren te trekken, en
- tegen het hoofd en (boven)lichaam te slaan en te trappen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat zij een nagenoeg blanco strafblad heeft.
Daarnaast is de grote mate van eigen of medeschuld van aangeefsters een factor waar rekening mee moet worden gehouden. Verzocht wordt een zeer gematigde taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van mishandeling en openlijk geweld. Zij is, na een telefoontje van haar dochter, naar de middelbare school van haar dochter gegaan. Daar aangekomen heeft zij de confrontatie opgezocht met meerdere leerlingen en uiteindelijk heeft dat geresulteerd in een vechtpartij met de twee aangeefsters. Verdachte heeft daar ook haar toenmalige partner en vader van haar dochter bij betrokken, die vervolgens ook geweld heeft gepleegd tegen beide aangeefsters. Verdachte heeft tijdens het geweld tegen het hoofd van een van de aangeefsters getrapt. Door zo te handelen hebben de verdachten een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefsters, die als gevolg van het incident lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank acht het extra kwalijk dat de verdachten zich als volwassenen op deze manier hebben gedragen richting minderjarige slachtoffers. Bovendien vond het geweld plaats op het terrein van een middelbare school, waardoor meerdere leerlingen en leraren met het geweld werden geconfronteerd. Het handelen van beide verdachten heeft bij hen geleid tot gevoelens van onveiligheid. Het gedrag van verdachte was volstrekt ontoelaatbaar. Van haar had mogen verwacht dat zij zich bij zorgen over de veiligheid van haar dochter tot de schoolleiding had gewend met het verzoek om maatregelen te treffen. Het blijft voor de rechtbank onduidelijk waarom zij dat niet heeft gedaan.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verder houdt de rechtbank rekening met de eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten.
Ook houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 16 februari 2024. Hieruit blijkt dat er sprake is geweest van zorgen over de relatie tussen verdachte en haar ex-partner, zijnde de medeverdachte in deze zaak. Er wordt een mogelijke overbelasting dan wel overvraging van verdachte gezien in haar thuissituatie. Verdachte heeft haar praktische leefgebieden op orde. Zij heeft een eigen woning, een inkomen en gebruikt geen middelen. Verdachte heeft op dit moment positief contact met haar ex-partner aangaande de kinderen en zegt een steunend netwerk te hebben waar zij op terug kan vallen in de vorm van haar moeder. Er wordt echter wel een kwetsbaarheid gezien in de mogelijke overbelasting van verdachte door de zorg voor haar kinderen in combinatie met haar zorgelijke psychosociale functioneren. Verdachte is gediagnosticeerd met complexe PTSS, wat maakt dat zij zich overbeschermend opstelt richting haar kinderen en mogelijk kan gaan dissociëren wanneer zij ongewenst wordt aangeraakt. In combinatie met een gebrekkige emotieregulatie en een gebrekkige agressieregulatie heeft dit geresulteerd in de ten laste gelegde feiten. Positief is dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en dat zij probleembesef toont. De reclassering acht behandeling noodzakelijk om toekomstige escalaties en daarmee recidive mogelijk te voorkomen. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 200 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. Zij zal hier als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling aan verbinden.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 500,00 aan immateriële schade voor feiten 1 en 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gebleken is dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij aan deze schade eigen schuld draagt nu deze immateriële schade het gevolg is van het bewezenverklaarde en niet kan worden toegerekend aan het gedrag van de benadeelde partij, dat voor verdachte kennelijk aanleiding vormde om de fysieke confrontatie met de benadeelde partij op de bewezenverklaarde wijze aan te gaan.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00, gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de aard van het lichamelijke letsel en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte feit 2 samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 500,00 aan immateriële schade voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gebleken is dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij aan deze schade eigen schuld draagt nu deze immateriële schade het gevolg is van het bewezenverklaarde en niet kan worden toegerekend aan het gedrag van de benadeelde partij, dat voor verdachte kennelijk aanleiding vormde om de fysieke confrontatie met de benadeelde partij op de bewezenverklaarde wijze aan te gaan.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,00, gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de aard van het lichamelijke letsel en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1 subsidiair:mishandeling en
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uur, subsidiair 100 (honderd) dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 (tachtig) uur, subsidiair 40 (veertig) dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg of op telefoonnummer 088 804 15 05 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Emergis of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
(feiten 1 en 2), € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(feit 2), € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
11 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 september 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
zij, op of omstreeks 11 april 2023 te Middelburg, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] in de
richting van en/of tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 april 2023 te Middelburg, althans in Nederland
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen/op het hoofd, althans tegen
het lichaam, van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te schoppen;
2.
zij, op of omstreeks 11 april 2023 te Middelburg, althans in Nederland,
openlijk, te weten, op de [straat] (schoolplein van
[school] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor
het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ,
door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
- te duwen en/of te trekken en/of naar de grond toe te brengen, en/of
- aan de haren te trekken, en/of
- bij de keel en/of de hals te pakken en/of dicht te knijpen, en/of
- in de richting van en/of tegen het hoofd en/of (boven)lichaam te
stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen.