ECLI:NL:RBZWB:2024:6341

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
02-239963-23; 02-332230-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens woningoverval met bewijsminimum en betrouwbaarheid verklaring aangever

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een woningoverval die op 1 september 2023 zou hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte samen met een ander een geldbedrag van € 10.150 en een mobiele telefoon zou hebben gestolen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 6 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever kritisch beoordeeld. De aangever heeft op twee momenten verklaringen afgelegd, maar deze waren inconsistent en strookten niet met andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangever bij de rechter-commissaris niet betrouwbaar is en dat er serieuze twijfels zijn over zijn geestelijke en fysieke gesteldheid ten tijde van de verklaringen. De rechtbank concludeert dat de verklaring van de aangever bij de politie ook met voorzichtigheid moet worden behandeld, en dat er onvoldoende steunbewijs is om de verdachte te veroordelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er niet wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, en heeft de verdachte vrijgesproken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-239963-23; 02-332230-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 september 2023 samen met een ander de woning van [slachtoffer] is binnengedrongen en door (bedreiging met) geweld een geldbedrag van € 10.150,= en een mobiele telefoon heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van aangever bij de politie is betrouwbaar, omdat verifieerbare details vrijwel allemaal kloppen. Verdachte is op 1 september 2023 in Terneuzen geweest en een voertuig met de specifieke kenmerken van zijn voertuig bevond zich kort voor en kort na de overval in de buurt van het adres van aangever. Het alternatieve scenario van verdachte is ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en het ontbreken van voldoende redengevend steunbewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsminimum
Volgens artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
De rechter die uit een verklaring van een getuige feiten wil afleiden om zijn bewijsbeslissing op te steunen, zal zich een oordeel moeten vormen over de mate waarin de inhoud van de getuigenverklaring correspondeert met de werkelijkheid en een inschatting moeten maken of aan die verklaring gerechtvaardigd geloof kan worden gehecht. De rechter kan alleen maar betrouwbaar geacht bewijsmateriaal aan een bewezenverklaring ten grondslag leggen. Het komt dus aan op het toetsen van de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de getuige en de door de getuige afgelegde verklaring. Daarbij kijkt de rechter niet alleen naar de getuigenverklaring, maar ook naar het verband tussen die getuigenverklaring en het overige bewijsmateriaal
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient de rechtbank dus de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever te beoordelen en daarnaast te bepalen of er voldoende steunbewijs uit (een) onafhankelijke bron(nen) in het dossier aanwezig is.
Betrouwbaarheid verklaring aangever
Aangever heeft op twee momenten een verklaring afgelegd: bij de politie op 1 september 2023, vrijwel onmiddellijk nadat de woningoverval zou hebben plaatsgevonden, en bijna een jaar later bij de rechter-commissaris op 23 augustus 2024. Aangever is daarbij niet consistent geweest in zijn verklaringen.
Aangever heeft bij de politie verklaard dat er op 31 augustus 2023 een loodgieter bij hem thuis werkzaamheden heeft verricht in verband met een verstopping in zijn toilet. Hij moest daarvoor een bedrag van € 2.450,= betalen en hij heeft dit contant afgerekend met geld uit een koker die hij in huis had liggen. De volgende dag stonden er twee mannen aan zijn deur. Zij zijn de woning van aangever binnengedrongen en hebben door dreiging met geweld zijn mobiele telefoon en een geldbedrag van € 10.150,= uit de koker meegenomen. Een van de twee mannen herkende hij als de loodgieter van de dag ervoor.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris op meerdere onderdelen niet strookt met andere bewijsmiddelen in het dossier of strijdig is met de verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de kleur van de bestelbus van de loodgieter (rood versus geel/wit), het bedrag dat zou zijn betaald voor het loodgieterswerk (1.000/1.200 euro versus 2.450 euro), de huidskleur van de overvaller(s) (blank versus negroïde), het moment waarop het loodgieterswerk zou zijn verricht (30 augustus 2023 in de avond versus 31 augustus 2023 in de ochtend) en de tweede persoon die aanwezig zou zijn bij de overval (een negroïde man versus een blank jong gastje van ongeveer 14 jaar). Daarbij komt dat de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris op onderdelen ook innerlijk tegenstrijdig is, bijvoorbeeld over of er de eerste keer één of twee personen kwamen en of er toen wel of niet een auto voor de deur stond.
Aangever was ten tijde van de aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris respectievelijk 74 en 75 jaar oud en verkeerde blijkens de bevindingen van de politie en de rechter-commissaris in een fysiek kwetsbare conditie. Daarnaast volgt uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris dat aangever ten tijde van het verhoor ook geestelijk kwetsbaar overkwam. De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal namelijk het volgende opgenomen:
De getuige verscheen niet op de oproeping. Na telefonisch contact bleek dat hij de oproeping was vergeten. Getuige gaf tevens aan dat het voor hem niet mogelijk was vanwege zijn fysieke gesteldheid naar de rechtbank te komen. De rechter-commissaris heeft in verband daarmee het getuigenverhoor bij getuige thuis laten plaatsvinden. Hij trof daar een man die broos imponeerde en zeer slecht ter been was. Tijdens het verhoor leek de getuige steeds bevestiging te zoeken of hij wel het ‘goede antwoord’ gaf en vroeg regelmatig of dat ook zo in het rapport stond. De getuige imponeerde in het geven van antwoorden regelmatig erg onzeker. De getuige gaf regelmatig aan dat hij de details niet meer wist, maar gaf ondanks die disclaimer toch overal antwoord op, ook ten aanzien van details. De getuige gaf soms op exact dezelfde vraag een ander antwoord.”
Gelet op de door de rechter-commissaris beschreven feiten en omstandigheden, maar ook de leeftijd van aangever, moet er serieus rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de onjuistheden en tegenstrijdigheden in de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris niet het gevolg zijn van het tijdsverloop sinds de aangifte, maar mede te wijten zouden kunnen zijn aan bijvoorbeeld (een beginnende) dementie of een andere medische conditie met vergeetachtigheid tot gevolg. Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans op dementie/vergeetachtigheid toeneemt bij een hoge(re) leeftijd. Ook is een feit van algemene bekendheid dat dementie (of een andere medische conditie met vergeetachtigheid tot gevolg) doorgaans niet van het een op het andere moment ontstaat, maar vaak een lange(re) aanloop heeft waarbij de ziekteverschijnselen naar verloop van tijd toenemen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris onvoldoende betrouwbaar is en niet kan worden gebruikt voor het bewijs, maar ook dat zeer behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaring van aangever bij de politie. Hoewel de rechtbank dit door een gebrek aan medische gegevens niet kan vaststellen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat bij aangever ten tijde van het afleggen van die verklaring al sprake was van verschijnselen van (bijvoorbeeld) dementie en dat deze mogelijk invloed hebben gehad op zijn verklaring. In dat kader merkt de rechtbank op dat de verklaring van aangever bij de politie op onderdelen ook strijdig is met ander (objectief) bewijs in het dossier, bijvoorbeeld ten aanzien van het telefoonnummer van het loodgietersbedrijf dat hij heeft gebeld, de tijdstippen waarop de telefoontjes met het loodgietersbedrijf zijn gepleegd en de kenmerken van het bestelbusje van de loodgieter.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat met de verklaring van aangever bij de politie zeer behoedzaam moet worden omgegaan en dat deze verklaring slechts bruikbaar is voor het bewijs voor zover sprake is van stevig steunbewijs.
Steunbewijs
Het dossier bevat voldoende steunbewijs voor het deel van de verklaring van de aangever dat ziet op wat er op 31 augustus 2023 is gebeurd, alleen al omdat verdachte zelf heeft verklaard dat hij op die dag loodgieterswerkzaamheden heeft verricht bij aangever thuis.
Ten aanzien van het steunbewijs voor de verklaring van aangever over wat er 1 september 2023 is gebeurd, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard – in onderlinge samenhang bezien – kan de rechtbank vaststellen dat verdachte op 1 september 2023 in Terneuzen is geweest en zich (zeer) kort na de melding van de overval door aangever op ongeveer 350 meter afstand van de woning van aangever heeft bevonden.
De rechtbank is van oordeel dat deze vaststelling belastend is voor verdachte en het beeld oproept dat hij ook één van de daders is geweest, maar het plaatst verdachte niet op 1 september 2023 in de woning van aangever. Aanvullend bewijs bijvoorbeeld in de vorm van resultaten van forensisch onderzoek ontbreekt. In het licht van de behoedzaamheid die moet worden betracht ten opzichte van de verklaring van aangever is genoemde vaststelling onvoldoende redengevend om als steun te kunnen dienen voor hetgeen aangever heeft verklaard over de overval op 1 september 2023. Dit betekent dat de verklaring van aangever en het steunbewijs tezamen onvoldoende basis vormen om te kunnen oordelen dat er sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde feit.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en zal hem dan ook van het feit vrijspreken.

5.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2023 onder parketnummer 02-332230-22 ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken, moet de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van 16 januari 2024 onder parketnummer 02-332230-22 af;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 september 2024.
Mr. Marsé is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

7.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 1 september 2023 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 10.150 Euro en/of een gsm, in elk geval enig(e)
goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door
- zich naar de woning, alwaar die [slachtoffer] woont ( [adres] ), te
begeven, en/of
- aldaar aan te bellen en/of op de voordeur te bonken, en/of
- bij het open doen van de deur door die [slachtoffer] deze [slachtoffer] de woorden
toe te voegen 'Wij komen omdat uw modem stuk is', althans woorden
van gelijke aard en/of strekking, en/of
- zich (zonder toestemming van die [slachtoffer] ) in de woning te begeven,
en/of
- in de woning die [slachtoffer] de woorden toe te voegen 'Je geld' en/of 'We
willen je geld', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer] dreigend een broeksriem te tonen en/of met die broeksriem
(een) beweging(en) te maken welke suggereer(t)(den) dat die [slachtoffer]
hiermee gewurgd zou kunnen worden, en/of
- die [slachtoffer] dreigend een mes te tonen en/of dreigend een mes op die
[slachtoffer] te richten;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )