ECLI:NL:RBZWB:2024:6340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
02-073283-24 en 02-208450-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van voertuigen en brandstichting met levensgevaarlijke gevolgen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met een ander de banden van de auto van een benadeelde heeft vernield en later brand heeft gesticht aan de auto van de partner van de benadeelde. De brandstichting vond plaats op 26 januari 2024 in Tilburg, waarbij de vlammen oversloegen naar andere voertuigen en een woning waar een gezin sliep. Dit leidde tot levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De opgelegde straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank rekening hield met vergelijkbare straffen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor verslavingsproblematiek. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-073283-24 en 02-208450-24
vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman: mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 september 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’) de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is – met instemming van de verdediging – in de zaak onder parketnummer 02-208450-24 ter zitting mondeling gewijzigd overeenkomstig artikel 313 Sv. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • samen met een ander brand heeft gesticht (parketnummer 02-073282-24);
  • samen met een ander de banden van een personenauto heeft vernield (02-208540-20).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt bedoeld – tenzij anders vermeld – een pagina van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, registratienummer PL2000-2024021552 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 191.
De rechtbank acht de feiten feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 18 maart 2024, pagina 58 tot en met 66 en bevestigd ter terechtzitting van 2 september 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2024, pagina 96 tot en met 99;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 30 mei 2024, opgenomen als los processtuk;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 30 januari 2024, pagina 100 tot en met 102;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] van 30 januari 2024, pagina 105 tot en met 109;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 7 mei 2024, opgenomen als los processtuk.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
02-073283-24
op 26 januari 2024 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk
brand heeft gesticht aan een personenauto, te weten een Audi Q2, met [kenteken 1]
, welke geparkeerd stond voor een woning, gelegen aan de [adres 1]
,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brand gesticht, ten gevolge waarvan goederen, zijnde een personenauto, Audi Q2, met [kenteken 1] , een personenauto BMW 218i, met [kenteken 2] en een personenauto Citroën C4-Cactus, met [kenteken 3] , geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor deze personenauto’s en de woning gelegen aan de [adres 1] en aangrenzende woningen, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige personen in de woning aan de [adres 1] ,
te duchten was;
02-208450-24
op of omstreeks 7 december 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk en wederrechtelijk banden van een personenauto, te weten Volkswagen Golf, met [kenteken 4] , die aan [benadeelde 4] , toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Hij verzoekt aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, kijkend naar jurisprudentie in vergelijkbare zaken. Het detentieregime valt verdachte zwaar. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen door verdachte worden geaccepteerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft eerst op 7 december 2023 de banden van de personenauto van de heer [benadeelde 4] vernield en later op 26 januari 2024 (midden in de nacht) brand gesticht aan de personenauto van de partner van de heer [benadeelde 4] . Hij heeft samen met de medeverdachte wasbenzine over de auto gegooid en daarna een aansteker en deodorant gebruikt om de wasbenzine aan te steken. Tijdens de brand zijn de vlammen overgeslagen naar het voertuig van [benadeelde 2] en naar het voertuig en de woning van [benadeelde 3] . Tijdens de brand lag [benadeelde 3] met zijn gezin in de woning te slapen. De voertuigen en de woning zijn (deels) beschadigd geraakt en er was sprake van veel rookontwikkeling in de woning. Het gezin is gelukkig op tijd wakker geworden en heeft het huis kunnen verlaten, maar dat is niet aan enig handelen van verdachte te danken. Volgens de brandweer hadden de gezinsleden als gevolg van de rookontwikkeling kunnen overlijden, wanneer zij niet op tijd wakker waren geworden. Dit betekent dat door het handelen van verdachte niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank begrijpt dat aangevers en omwonenden erg geschrokken zijn van het feit dat in hun nabije omgeving brand werd gesticht. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van verdachte
Over verdachte is op 15 juli 2024 een Pro-Justitia rapport opgemaakt door psycholoog
drs. [psycholoog] . De psycholoog concludeert dat sprake is van een langdurig aanwezige verslavingspathologie, meer specifiek een stoornis in het gebruik van stimulantia ((des)amfetamine) en benzodiazepines), beide matig ernstig, die momenteel onder toezicht van detentie in remissie zijn. Dat was ten tijde van het tenlastegelegde ook het geval, maar deze stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegeleg-de niet. Ondanks dat de psycholoog geen doorwerking ziet tussen de verslavingspathologie en de hem ten laste gelegde brandstichting, is de psycholoog van mening dat zijn verslavingspathologie er wel toe kan leiden dat betrokkene sneller in de problemen kan komen en daarmee ook sneller in delictgedrag in meer algemene zin kan vervallen. De psycholoog schat alles afwegend het risico in op laag tot matig op de korte termijn en matig op de langere termijn. De psycholoog adviseert, ondanks het advies om bij bewezen-verklaring het hem ten laste gelegde volledig toe te rekenen en het beperkte risico op vergelijkbaar delictgedrag, verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf een behandeling bij een forensische polikliniek op te leggen, gericht op het voorkomen van terugval in verslavingsgedrag.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 28 augustus 2024 dat over verdachte is opgemaakt. De reclassering acht het risico op recidive laag-gemiddeld. Indien verdachte wordt veroordeeld, adviseert zij een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod (zonder elektronische monitoring), meewerken aan middelencontrole en meewerken aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
De rechtbank houdt in het kader van de persoon van verdachte verder rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Alle omstandigheden afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Daaraan zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
De straf die de rechtbank oplegt is lager dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet daartoe aanleiding gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd, in combinatie met de persoon van verdachte. De rechtbank ziet geen feiten en omstandigheden aanwezig die aanleiding geven een langere proeftijd op te leggen dan de gebruikelijke proeftijd van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partij

Benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert schadevergoeding van € 6.716,-, bestaande uit € 3.216,- aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert schadevergoeding van € 3.020,-, bestaande uit € 520,-aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [benadeelde 4] en [benadeelde 1] en dat hij verplicht is hun schade te vergoeden.
Materiële schade [benadeelde 4]
De rechtbank acht de door [benadeelde 4] opgevoerde en niet weersproken posten ‘factuur psycholoog’ van € 250,-, ‘voldoening eigen risico zorgverzekering’ van € 385,- en ‘schade autobanden’ van € 847,- (inclusief btw) voldoende onderbouwd. Deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
De gestelde kosten voor schade aan de kokerbalk van de auto acht de rechtbank niet toewijsbaar. De verdediging heeft het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en deze schade gemotiveerd betwist en [benadeelde 4] heeft deze betwisting onvoldoende weerlegd. [benadeelde 4] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op voorgaande komt een schadebedrag van in totaal € 1.482,- voor vergoeding in aanmerking.
Materiële schade [benadeelde 1]
De rechtbank acht de door [benadeelde 1] opgevoerde en niet weersproken materiële schade voldoende onderbouwd. Deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Deze materiele schade van in totaal
€ 520,- komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade [benadeelde 4] en [benadeelde 1]
[benadeelde 4] vordert een bedrag van € 3.500,- en [benadeelde 1] een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding. Zij hebben aangevoerd dat ze nadelige (psychische) gevolgen hebben ondervonden en nog dagelijks ondervinden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat aan [benadeelde 4] en [benadeelde 1] op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. [benadeelde 4] en [benadeelde 1] hebben voldoende onderbouwd wat de gevolgen van het handelen van verdachte voor hen zijn. Gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank voor ieder een bedrag van € 1.500,- billijk. De rechtbank ziet geen aanleiding onderscheid te maken in de toe te kennen bedragen voor [benadeelde 4] en [benadeelde 1] , zoals door hen gevorderd. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat [benadeelde 4] reeds in oktober 2023 (dus vóór de ten laste gelegde feiten) is gestart met behandeling bij een psychotherapeut voor vroegkinderlijk (brand)trauma, zodat het meerdere, ten opzichte van [benadeelde 1] , in onvoldoende causaal verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het toe te wijzen bedrag van € 1.500,- staat wel in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Proceskosten [benadeelde 4] en [benadeelde 1]
[benadeelde 4] en [benadeelde 1] hebben verzocht om vergoeding van hun reële proceskosten, betaald door hun rechtsbijstandsverzekeraar Klaverblad, van in totaal € 4.991,25.
De rechtbank stelt voorop dat [benadeelde 4] en [benadeelde 1] gerechtigd zijn deze vordering namens Klaverblad in deze procedure te brengen, nu uit de stukken blijkt dat Klaverblad hen hiervoor heeft gemachtigd.
Voor vergoeding van de reële proceskosten is slechts ruimte als aannemelijk is dat in deze zaak sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen in deze procedure. Daarvan is in dit geval geen sprake. [benadeelde 4] en [benadeelde 1] kunnen dan ook geen aanspraak maken op vergoeding van de reële kosten die Klaverblad voor deze procedure heeft moeten maken. Zij kunnen in principe aanspraak maken op een vergoeding aan de hand van het liquidatietarief. De verdediging heeft echter een bedrag van € 1.650,- (exclusief btw) aan proceskosten erkend. De rechtbank acht deze vergoeding van € 1.650,- (exclusief btw) ook billijk en zal dit bedrag toewijzen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat Klaverblad haar btw kan aftrekken, zodat dit bedrag exclusief btw zal worden toegewezen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert schadevergoeding van € 350,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [benadeelde 2] en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden.
De rechtbank acht de door [benadeelde 2] opgevoerde en niet weersproken materiële schade voldoende onderbouwd. Deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Deze schade van in totaal € 350,- komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal bij alle toegekende vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over alle toegekende bedragen de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop de brandstichting is gepleegd en daarmee de uiteindelijke schade is ontstaan, te weten 26 januari 2024.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 60a, 157, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 02-073283-24:Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is;
feit 02-208450-24:Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel
of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14, 5017 JD, Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt;
* dat verdachte geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de slachtoffers: meneer [benadeelde 4] , mevrouw [benadeelde 1] , meneer [benadeelde 3] en mevrouw [benadeelde 5] , en met de [medeverdachte] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich niet in een straal van 1000 meter rondom het [adres 2] , bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie heeft een signalerende taak bij het overtreden van dit gebiedsverbod;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe werkt verdachte binnen het reclasseringstoezicht mee aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 2.982, waarvan € 1.482,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 26 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 2.020, waarvan € 520,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 26 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 1] in het overige gedeelte van de vorderingen niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vorderingen voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten (rechtsbijstand) van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 1.650,- exclusief btw;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] , € 2.982,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling 39 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 2.020,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 2]

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 350,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] , € 350,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
26 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. E.B. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 september 2024.