ECLI:NL:RBZWB:2024:6339

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
C/02/424446 / JE RK 24-1268
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2017, in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gemachtigd om het verzoek tot verlenging in te dienen. De moeder van de minderjarige, die onder toezicht is gesteld, heeft te maken met diverse problemen, waaronder verslavingsproblematiek en een onveilige thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende beschikbaar is voor de opvoeding van de minderjarige en dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van het kind. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 18 januari 2025, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424446 / JE RK 24-1268
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. P. Doorakkers te Oosterhout.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 28 juni 2024, met bijlagen, ingediend op 2 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Tevens is bijzondere toegang verleend aan een begeleidster van de moeder, verbonden aan Amarant-FACT.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] verblijft op een bij de rechtbank bekend adres.
2.3
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 januari 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 18 januari 2025.
2.4
Bij beschikking van 26 juni 2024 is een aansluitende machtiging verleend tot uithuisplaatsing betreffende de minderjarige [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 27 augustus 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - het navolgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van [minderjarige] en haar ontwikkeling
4.2
[minderjarige] is een tenger gebouwd lief meisje. Er is sprake van een leeftijd adequate motoriek. Verder heeft zij een verwaarloosd gebit, waardoor zij meerdere behandelingen bij de tandarts heeft gehad. [minderjarige] wil de dingen heel graag goed doen en het iedereen naar de zin maken. Ze is vaak aan het scannen om in te schatten wat er van haar wordt verwacht, wat het correcte antwoord is en wat het juiste is om te doen. Ook vraagt zij veel aandacht en bevestiging, waarmee zij eigenlijk lijkt te vragen “vind jij mij nog lief” “ben ik nog oké”. Het lijkt erop dat [minderjarige] als het ware continu op haar tenen loopt om maar niet het verkeerde te doen of te zeggen. Daarmee legt zij de lat voor zichzelf erg hoog. Dit wordt ook op school gezien.
4.3
[minderjarige] heeft erg veel meegemaakt, dit vraagt veel begeleiding in de opvoedsituatie in het pleeggezin. Ook heeft zij veel school gemist, daardoor lukt het haar niet om goed mee te komen in de klas. Duidelijk is geworden dat zij veel in haar hoofd heeft zitten, dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling en dat zij daarom ondersteuning nodig heeft. [minderjarige] laat kenmerken zien die passend kunnen zijn bij hechtingsproblemen en trauma, maar mogelijk is ook sprake van het Foetaal alcohol syndroom (hierna ook: FAS). Daarom acht de GI het noodzakelijk dat hierover meer helderheid komt, opdat [minderjarige] gerichte hulp kan gaan krijgen. Daartoe is [minderjarige] aangemeld bij Groei Jeugdhulp voor een uitgebreid psychologisch onderzoek. Rondom het schooljaar 2024-2025 zal dit onderzoek worden afgenomen bij [minderjarige] .
Ten aanzien van de moeder
4.4
Vanaf januari 2024 ontvangt de politie een tiental meldingen over geluidsoverlast en verward gedrag door de moeder. Daarnaast worden meldingen ontvangen over een burenconflict over geleend geld, mogelijk in relatie tot gekochte/verkochte drugs. In verband met deze zorgen, haar middelengebruik en haar psychische toestand is de moeder in februari 2024 aangemeld voor een 24 uurs ouder-kind setting van Amarant. De moeder is op 28 februari 2024 toegelaten tot dit traject, bedoeld om te werken aan stabilisatie middels een behandelplan vanuit Novadic Kentron en daarnaast FACT gericht op haar psychische problematiek. Dit met de bedoeling dat, zodra de situatie stabiel genoeg is, er kan worden toegewerkt naar een bijplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in een 24 uurs setting. In de daaropvolgende periode heeft de moeder een aanbod voor een time-out plek bij [locatie] om even op ‘adem’ te komen van de hand gewezen.
4.5
Op 3 juni 2024 heeft de moeder de sleutel gekregen van haar appartement onder de voorwaarde dat zij slechts één van haar drie katten mocht meenemen. Hierop stagneerde aanvankelijk het traject, waarbij er bovendien op 19 juni 2024 een politie melding werd ontvangen over een incident drie dagen eerder, waarbij de moeder boos was op de bovenburen en er door haar toedoen een ruit is gesneuveld. Ook zou de moeder nog een intensief contact onderhouden met een andere buurtbewoner die middelen gebruikt en zou zij nog regelmatig op haar oude adres aanwezig zijn.
4.6
Op 15 juni 2024 wordt alsnog gestart met het 24 uurs ouder-kind traject nadat Amarant-FACT akkoord is gegaan met het meeverhuizen van een tweede kat, zij het onder de voorwaarde dat deze kat weg moet zijn zodra [minderjarige] bijgeplaatst kan worden. Verder wil Amarant-FACT op zeer korte termijn een overleg met de GI wegens zorgen over de emoties van de moeder en het ontbreken van zicht op haar omdat zij de contactmomenten die dagelijks zijn gepland lijkt te vermijden.
4.7
Er loopt een wekelijkse omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder begeleid door de pleegzorg- of jeugdzorgwerker. Gebleken is dat de moeder het niet geregeld krijgt om de afspraken en de contactmomenten overeenkomstig na te leven. Daardoor gaan contactmomenten ofwel niet door ofwel zijn deze van kortere duur. Ook zijn er momenten waarop de moeder hoog in haar emotie zit en zij dreigementen uit naar de jeugdzorgwerker.
4.8
De GI concludeert op grond van het vorenstaande dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] nog noodzakelijk is. De moeder heeft een eerste stap gemaakt door woonondersteuning en -begeleiding vanuit Amarant-FACT te accepteren en daaraan mee te werken. Ook laat zij zien gemotiveerd te zijn om aan urinecontroles mee te werken. Echter ook is gebleken dat de moeder slechts minimaal in haar huidige appartementencomplex verblijft. Daarom is het nodig, om ervoor te kunnen zorgen dat [minderjarige] daadwerkelijk naar de zorg- en opvoedomgeving van de moeder kan terugkeren, dat de moeder met de haar geboden ondersteuning en begeleiding gedurende langere tijd stabiel functioneert en zij laat zien dat zij blijvend abstinent is van middelengebruik. Dit geldt als absolute voorwaarde om met de moeder te kunnen gaan werken aan haar rol als opvoeder, haar leerbaarheid hierin en wat er voor nodig is om de opvoedsituatie bij haar weer goed genoeg te krijgen.
4.9
Ten aanzien van [minderjarige] geldt dat er nog altijd grote zorgen zijn rondom haar ontwikkeling. [minderjarige] laat opvallend gedrag zien alsook een achterstand in haar ontwikkeling op motorisch en cognitief en mogelijk ook sociaal-emotioneel vlak. Dit dient nog verder in kaart te worden gebracht om beter te kunnen beoordelen wat zij in de opvoeding en van haar opvoeders nodig heeft. In de thuissituatie is [minderjarige] langdurig blootgesteld aan seksueel getint gedrag/uitingen, drugsgebruik, verward gedrag en wantrouwen van de moeder. Gebleken is dat zij tenminste gebaat is bij (medische) zorg, dagelijkse verzorging en daarnaast structuur, duidelijkheid en voldoende liefde en aandacht van haar opvoeders. [minderjarige] lijkt hieruit momenteel haar zelfwaardering te halen, door middel van de veilige hechtingsrelatie die zij met haar opvoeders kan aangaan. Daardoor kan zij gezond gedrag aanleren binnen een relatie met voor haar belangrijke anderen. In die zin krijgt zij in het huidige pleeggezin juist voorbeeldgedrag aangeboden. Een voortzetting van de plaatsing in het pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling is op dit moment in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om acute en structurele veiligheid te waarborgen. De GI handhaaft daarom haar verzoek.

5.De standpunten

5.1
De moeder heeft opgemerkt dat zij momenteel met twee katten in het apparte-mentencomplex van Amarant-FACT woont. Zij doet haar best om met de ambulante zorg/ondersteuning en begeleiding mee te werken en afspraken na te komen. Wel merkt zij dat zij nog wat moeite heeft met het hanteren van een vaste dagstructuur. Zij had gehoopt [minderjarige] al een keer in het appartementencomplex te kunnen ontvangen. Zij beschouwt het als teleurstellend dat dit tot dusver nog niet is gebeurd. Dit maakt ook dat zij moeite heeft met het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de verzochte duur.
5.2
De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in zijn visie op strikt formeel-juridische gronden toewijsbaar is. Dit neemt echter niet weg dat namens de moeder door hem wordt verzocht op dat betreffende verzoek afwijzend te beslissen. Hij licht toe dat de moeder gedurende de beperkte periode volgend op de laatste mondelinge behandeling in juni 2024 zich volledig heeft ingezet om haar situatie ten aanzien van wonen met ambulante ondersteuning en begeleiding en haar verslavingsproblematiek voldoende op orde te krijgen. Om meerdere redenen, waaronder de tussentijdse zomervakantie van [minderjarige] , is zij daarin maar ten dele geslaagd. Dat er nu een verzoek aan de kinderrechter voor ligt tot verlenging van de uithuisplaatsing voor de volledig resterende duur van de ondertoezichtstelling stelt de moeder in die zin teleur. Ook zorgen afbeeldingen die door de moeder worden ontvangen, waarop [minderjarige] staat afgebeeld met mannelijke personen op de achtergrond, ervoor dat zij er niet gerust op is dat [minderjarige] op de plek waar zij nu verblijft in goede handen is. Bij voorkeur zou de moeder willen zien dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt beperkt tot een periode eindigend eind december 2024, opdat alsdan opnieuw kan worden beoordeeld of [minderjarige] voldoende veilig en verantwoord bij haar kan terugkeren.

6.De beoordeling

6.1
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van haar geestelijke toestand en onderzoek van haar lichamelijke toestand (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
6.2
Daartoe overweegt de kinderrechter dat de moeder wegens individuele waaronder ook verslavingsproblematiek als opvoedster en verzorgster niet of althans onvoldoende beschikbaar is voor [minderjarige] . De moeder heeft ook onvoldoende zicht op wat [minderjarige] van haar vraagt. [minderjarige] heeft door omstandigheden in het verleden een ontwikkelingsachterstand opgelopen, waarvoor behandeling noodzakelijk is. De moeder biedt onvoldoende structuur en waarborg, zowel in continuïteit van de nodige behandeling, en ook schoolgang. Er zijn daarnaast zorgen over de opstelling die [minderjarige] laat zien, zij kent veel onrust en wellicht ook stress door de omstandigheden in haar gezinssituatie bij de moeder. [minderjarige] geeft daaraan nog geen uiting. Daardoor is de indruk ontstaan dat [minderjarige] continu in een overlevingsstand zit. Dit vraagt aandacht van haar verzorger en wellicht ook professionele begeleiding. Een bekorting van de gevraagde duur is niet in het belang van [minderjarige] . Vanuit haar positie bezien is het nu allereerst aan haar moeder om te laten zien dat zij duurzaam beschikbaar kan zijn voor [minderjarige] . Vanaf dat moment kan de opvoedrol van de moeder nader worden onderzocht en zo mogelijk ingevuld.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 18 januari 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2024 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 23 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.