ECLI:NL:RBZWB:2024:6326
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2023 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 437.000 per 1 januari 2022, en had tegelijkertijd een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord. De belanghebbende betwistte de wijze waarop de heffingsambtenaar de indexeringspercentages had verstrekt, en stelde dat artikel 40 van de Wet WOZ was geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar correct had gehandeld, aangezien de relevante informatie op de website van de Belastingsamenwerking West-Brabant was gepubliceerd en verwezen naar het taxatierapport. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de argumenten van de heffingsambtenaar en dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten ontvangt.