ECLI:NL:RBZWB:2024:6326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
23/11178
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2023 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 437.000 per 1 januari 2022, en had tegelijkertijd een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 31 juli 2024 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord. De belanghebbende betwistte de wijze waarop de heffingsambtenaar de indexeringspercentages had verstrekt, en stelde dat artikel 40 van de Wet WOZ was geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar correct had gehandeld, aangezien de relevante informatie op de website van de Belastingsamenwerking West-Brabant was gepubliceerd en verwezen naar het taxatierapport. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de argumenten van de heffingsambtenaar en dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] van [bedrijf 1] / [bedrijf 2] ),
en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 437.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van belanghebbende, [naam 2] , verbonden aan [bedrijf 2] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 3] en [taxateur] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een eindwoning uit bouwjaar 1922 met een oppervlakte van 152 m². De totale perceeloppervlakte bedraagt 270 m². De woning heeft een tweetal bergingen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft voldaan aan zijn verplichtingen zoals beschreven in artikel 40 Wet WOZ. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat sprake is van een schending. De heffingsambtenaar heeft dat weersproken. Hetgeen voor het overige in het beroepschrift is aangevoerd, heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken. De juistheid van de waarde is niet meer in geschil.
Toezendplicht marktontwikkelingsinformatie (indexeringspercentages)
4. Ter zitting heeft belanghebbende zijn stellingen omtrent de formele procesgronden verder gespecificeerd. Nu is nog in geschil de vraag of de heffingsambtenaar met betrekking tot het inzichtelijk maken van de indexeringspercentages adequaat heeft gehandeld. Volgens belanghebbende is dat niet het geval en is artikel 40 van de Wet WOZ geschonden.
4.1.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten.
4.2.
Vast staat dat er werkafspraken zijn gemaakt tussen de Belastingsamenwerking West-Brabant (hierna: BWB) en [bedrijf 1] , waar [bedrijf 2] onderdeel van is. In de werkafspraken staat geschreven dat de correctiepercentages, verkoopgegevens en de grondstaffel staan gepubliceerd op de website van de BWB (de website). Hiernaar wordt ook verwezen op het taxatierapport. Verder staat in de werkafspraken geschreven dat het taxatieverslag met de bevestiging van de ontvangst van het bezwaar wordt toegezonden.
4.3.
De heffingsambtenaar betwist dat hij onjuist heeft gehandeld. Ten aanzien van de indexeringspercentages verwijst de heffingsambtenaar naar een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden. [1] De heffingsambtenaar bepleit dat uit voornoemde uitspraak blijkt dat de indexeringscijfers niet vallen onder de toezendplicht.
4.4.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de heffingsambtenaar aanvoert. In het taxatierapport en de werkafspraken wordt immers naar de website verwezen. Daarnaast ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de lijn in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden betreffende de indexeringspercentages, waarnaar de heffingsambtenaar heeft verwezen. Noch het rechtskader noch het feitenrelaas geeft daar aanleiding toe. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er daarom geen reden om te oordelen dat ten onrechte geen gegevens omtrent indexatie zijn verstrekt. Van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ is dus geen sprake.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 11 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837.