Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, B.V., had een verzoek ingediend tot teruggave van 13 body armor platen die op 2 december 2021 in beslag waren genomen van de beslagene. De klaagster stelde eigenaar te zijn van deze platen, die zij had opgeslagen in de woning van de beslagene, en verzocht het beslag op te heffen. Tijdens de zitting op 8 januari 2024 zijn de gemachtigd raadsvrouw en de officier van justitie gehoord, maar zowel klaagster als beslagene waren niet verschenen.
De officier van justitie betwistte de eigendom van de klaagster en stelde dat de body armor platen inmiddels vernietigd waren. De rechtbank overwoog dat het beslag was gelegd op grond van artikel 94 Sv en dat de klaagster ontvankelijk was in haar klaagschrift, aangezien zij zich als eigenaar van de goederen presenteerde. Echter, de rechtbank concludeerde dat de klaagster niet buiten redelijke twijfel als eigenaar kon worden aangemerkt, omdat de beslagene had verklaard dat de platen aan hem toebehoorden en de klaagster dit niet voldoende had onderbouwd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de verzoeken van de klaagster tot teruggave van de body armor platen niet werden ingewilligd. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. J.P.M. Hopmans en is op dezelfde dag in een openbare zitting uitgesproken.