ECLI:NL:RBZWB:2024:632

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
RK 23-028551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond klaagschrift inzake inbeslagname van body armor platen

Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, B.V., had een verzoek ingediend tot teruggave van 13 body armor platen die op 2 december 2021 in beslag waren genomen van de beslagene. De klaagster stelde eigenaar te zijn van deze platen, die zij had opgeslagen in de woning van de beslagene, en verzocht het beslag op te heffen. Tijdens de zitting op 8 januari 2024 zijn de gemachtigd raadsvrouw en de officier van justitie gehoord, maar zowel klaagster als beslagene waren niet verschenen.

De officier van justitie betwistte de eigendom van de klaagster en stelde dat de body armor platen inmiddels vernietigd waren. De rechtbank overwoog dat het beslag was gelegd op grond van artikel 94 Sv en dat de klaagster ontvankelijk was in haar klaagschrift, aangezien zij zich als eigenaar van de goederen presenteerde. Echter, de rechtbank concludeerde dat de klaagster niet buiten redelijke twijfel als eigenaar kon worden aangemerkt, omdat de beslagene had verklaard dat de platen aan hem toebehoorden en de klaagster dit niet voldoende had onderbouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de verzoeken van de klaagster tot teruggave van de body armor platen niet werden ingewilligd. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. J.P.M. Hopmans en is op dezelfde dag in een openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-324956-21
raadkamernummer : 23-028551
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
B.V. [klaagster] ,
gevestigd op het [vestigingsadres] , domicilie kiezende ten kantore van mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda,
hierna te noemen: de klaagster.
[beslagene] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [plaats] ,
wonende te [woonadres] .
hierna te noemen: de beslagene.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift, dat - ondertekend door of namens klaagster - tijdig is ingediend ter griffie van het op grond van artikel 552a Sv bevoegde gerecht;
  • de kennisgeving inbeslagneming;
  • de conclusie van het openbaar ministerie;
  • de overige stukken.
Op 8 januari 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de gemachtigd raadsvrouw, mr. A.C.M. Tönis en de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs gehoord.
Klaagster en beslagene zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.

2.De beoordeling

Namens klaagster is aangevoerd dat op 2 december 2021 onder toenmalige verdachte [beslagene] in beslag zijn genomen: 13 stuks body armor platen. Deze strafzaak is inmiddels afgedaan. Klaagster is eigenaar van deze goederen. Klaagster handelt in kogelvrije vesten en body armor platen. De body armor platen in kwestie heeft klaagster destijds opgeslagen in de woning van de beslagene. Klaagster heeft voor deze platen € 500,00 betaald. Klaagster verzoekt het beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat de 13 body armor platen in beslag zijn genomen ouder [beslagene] , er is geen andere eigenaar bekend dan [beslagene] . De veroordeling heeft inmiddels plaatsgevonden en de body armor platen zijn al vernietigd. Het is niet aannemelijk geworden dat klaagster eigenaar is. Het beslag is al geëindigd. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw namens klaagster aangevoerd dat beslagene de 13 body armor platen terug zou krijgen. De reden waarom deze vernietigd zijn, is beslagene onbekend. De situatie is nu dat beslagene verklaart dat de goederen niet van hem zijn, maar van klaagster. Klaagster wil de goederen terug, indien deze inmiddels vernietigd zijn, dan wil klaagster schadevergoeding ontvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beslag op de goederen is gelegd op grond van artikel 94 Sv.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster stelt eigenaar te zijn dus is ontvankelijk in het klaagschrift.
Hier is sprake van een klaagster die stelt eigenaar/rechthebbende van de goederen te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet was gericht en die niet de beslagene is. Beoordeeld moet worden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar/rechthebbende van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
De rechtbank overweegt dat uit de eigen stellingen van beslagene volgt dat de 13 body armor platen aan hem toebehoorden. Immers in het onderhavige strafdossier heeft beslagene verklaart dat hij geen afstand wilde doen van de 13 body armor platen omdat hij deze naar eigen zeggen mocht hebben. Klaagster stelt, geruime tijd na de inbeslagname, eigenaar te zijn van de 13 body armor platen, maar verzuimt dit te nader onderbouwen.
De rechtbank is van oordeel dat de klaagster niet buiten redelijke twijfel als eigenaar kan worden aangemerkt, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 januari 2024 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering.