ECLI:NL:RBZWB:2024:6316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
24-007243
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzetschrift tegen dwangbevel in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen een dwangbevel dat op 13 november 2023 was betekend. Dit dwangbevel was uitgevaardigd in het kader van een vordering van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor een bedrag van € 62.054,45, dat verband hield met wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde had aangevoerd dat hij pas recentelijk op de hoogte was gesteld van het dwangbevel en dat hij had vertrouwd op de betalingsregelingen die met het CJIB waren afgesproken. Hij verzocht de rechtbank om het dwangbevel nietig te verklaren en de betalingsregeling voort te zetten.

De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij het verzetschrift op 23 november 2023 was ingediend en vervolgens was doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zitting op 27 augustus 2024 zijn zowel de veroordeelde als vertegenwoordigers van het CJIB gehoord. Het CJIB heeft het standpunt ingenomen dat het verzet ongegrond moet worden verklaard, omdat de veroordeelde geen reëel betalingsvoorstel had gedaan en de vordering inmiddels bij de gerechtsdeurwaarder was neergelegd.

De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en het CJIB zorgvuldig afgewogen. Het is vastgesteld dat de veroordeelde in het verleden betalingsregelingen had getroffen, maar dat hij niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van het CJIB om een passende regeling te treffen. De rechtbank concludeerde dat het dwangbevel op goede gronden was uitgevaardigd en dat de veroordeelde niet voldoende had aangetoond dat hij in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Daarom werd het verzetschrift ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
Beslissing op het verzetschrift ex artikel 6:4:5 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzetschrift ex artikel 6:4:5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingekomen ter griffie bij de rechtbank ‘s-Hertogenbosch op 23 november 2023 in de zaak:
[veroordeelde]geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres]
hierna: veroordeelde.

1.Procesgang

Het verzetschrift is op 23 november 2023 ter griffie van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch ontvangen. Vervolgens is het verzetschrift doorgezonden ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ter verdere behandeling.
De rechtbank heeft op 27 augustus 2024 mevr. [naam 1] en dhr. [naam 2] van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) en veroordeelde in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzetschrift

Het verzetschrift is gericht tegen het op 13 november 2023 betekende dwangbevel van 7 november 2023, waarin wordt bevolen dat op veroordeelde wordt verhaald een verschuldigd bedrag van (in totaal) € 62.054,45 in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel.
Veroordeelde heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat hij pas onlangs het dwangbevel onder ogen heeft gekregen. Veroordeelde is er telkens vanuit gegaan dat het CJIB akkoord was met de betalingsregelingen zoals afgesproken en veroordeelde heeft de heersende betalingsregelingen ook (telkens) voldaan. Pas in oktober 2023 kreeg veroordeelde bij brief van het CJIB te horen dat het de laatst afgesproken betalingsregeling niet akkoord was. Hoewel veroordeelde er alle begrip voor heeft dat het CJIB de betalingsregeling te laag vindt, heeft veroordeelde amper financiële ruimte om een hoger maandelijks bedrag te voldoen. Veroordeelde beseft zich terdege dat hij het verschuldigde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel zal moeten gaan voldoen. Veroordeelde kan dit echter niet ineens voldoen. Daarnaast is veroordeelde bereid met het CJIB te kijken naar een op maat gemaakte betalingsregeling die voor beide partijen genoegzaam zal zijn. Veroordeelde hoopt dan ook op coulance en vraagt de rechtbank om het dwangbevel nietig te verklaren en de betalingsregeling te laten lopen via het CJIB. Veroordeelde is in raadkamer bij zijn verzet gebleven.

3.Standpunt van het Centraal Justitieel Incasso Bureau

Het CJIB heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van veroordeelde moet worden afgewezen. In raadkamer heeft het CJIB aangegeven bij haar ingenomen standpunt te blijven. Veroordeelde heeft alle kansen gehad een passende betalingsregeling aan te gaan. Er is door veroordeelde geen (enkel) reëel betalingsvoorstel gedaan en volledige betaling is derhalve (telkens) uitgebleven. De vordering is thans in handen gesteld van de gerechtsdeurwaarder bij dwangbevel waarbij die omstandigheid volledig voor rekening en risico komt van veroordeelde. Een eventuele betalingsregeling kan veroordeelde al dan niet aangaan met de gerechtsdeurwaarder. Het verzet dient ongegrond te verklaren.

4.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken. Veroordeelde is op 21 februari 2014 door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een betaling aan de Staat van een bedrag ter hoogte van € 67.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Op 16 oktober 2015 is het CJIB begonnen met het aanschrijven van veroordeelde ter voldoening van voornoemd bedrag. De rechtbank constateert dat veroordeelde tot aan februari 2023 telkens een betalingsregeling heeft gekregen en voldaan, maar dat de totstandkoming van die betalingsregeling (telkens) aan de volharding en inzet van het CJIB is te danken. Veroordeelde reageert niet tot nauwelijks op berichtgeving van het CJIB, voldoet enkel de minimaal na te komen betalingsregelingen en heeft tot op heden enkel een bedrag van € 4.945,55 voldaan.
Op 13 november 2023 is een dwangbevel van 7 november 2023 betekend voor het door veroordeelde nog steeds niet (volledig) betaalde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Krachtens artikel 6:4:5 lid 3 Sv kan een veroordeelde verzet doen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, inhoudende het verhaal op diens goederen. Het verzet wordt gedaan bij een bezwaarschrift dat vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag van inbeslagneming, dient te worden ingediend.
De verzetmogelijkheid is gegeven om op te kunnen komen tegen de wijze van verhaal. In dit geval is (nog) geen sprake van het in beslag nemen van goederen teneinde daarop het recht van verhaal uit te oefenen. Volgens vaste rechtspraak kan veroordeelde echter in zijn verzet worden ontvangen hoewel nog geen sprake is van daadwerkelijke inbeslagneming.
De rechtbank is van oordeel dat het dwangbevel op goede gronden is uitgevaardigd, nu veroordeelde reeds meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om een reële betalingsregeling met het CJIB aan te gaan en het verschuldigde bedrag te betalen. Veroordeelde is telkens en voortdurend op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat dit bedrag voor een bepaalde termijn moest worden voldaan en dat de door verdachte aangegane betalingsregelingen onvoldoende zouden zijn. Gedurende de gehele periode is veroordeelde inactief geweest in het zoeken van oplossingen en het aangaan van een geschikte betalingsregeling opdat voornoemd bedrag voldaan zou (gaan) worden. Dat veroordeelde in raadkamer aangeeft het niet eens te zijn met de wijze van handelen vanuit het CJIB is niet relevant gelet op het voorgaande. Aan de rechtbank ligt (enkel) ter beoordeling voor de vraag of het dwangbevel op goede gronden is uitgevaardigd. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste het geval is. De rechtbank zal het verzetschrift dan ook ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het verzetschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 10 september 2024 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2024.