Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
wonende te [woonadres]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen een dwangbevel dat op 13 november 2023 was betekend. Dit dwangbevel was uitgevaardigd in het kader van een vordering van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor een bedrag van € 62.054,45, dat verband hield met wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde had aangevoerd dat hij pas recentelijk op de hoogte was gesteld van het dwangbevel en dat hij had vertrouwd op de betalingsregelingen die met het CJIB waren afgesproken. Hij verzocht de rechtbank om het dwangbevel nietig te verklaren en de betalingsregeling voort te zetten.
De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij het verzetschrift op 23 november 2023 was ingediend en vervolgens was doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tijdens de zitting op 27 augustus 2024 zijn zowel de veroordeelde als vertegenwoordigers van het CJIB gehoord. Het CJIB heeft het standpunt ingenomen dat het verzet ongegrond moet worden verklaard, omdat de veroordeelde geen reëel betalingsvoorstel had gedaan en de vordering inmiddels bij de gerechtsdeurwaarder was neergelegd.
De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en het CJIB zorgvuldig afgewogen. Het is vastgesteld dat de veroordeelde in het verleden betalingsregelingen had getroffen, maar dat hij niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van het CJIB om een passende regeling te treffen. De rechtbank concludeerde dat het dwangbevel op goede gronden was uitgevaardigd en dat de veroordeelde niet voldoende had aangetoond dat hij in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Daarom werd het verzetschrift ongegrond verklaard.