4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het (aanvullend) proces-verbaal Forensisch Onderzoek
Door de politie is onderzoek gedaan naar onder meer de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Op de plaats van de botsing zijn remproeven uitgevoerd met de tractor om de remvertraging vast te kunnen stellen. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek. In een aanvullend proces-verbaal is vervolgens gerelateerd dat bij de uitwerking van de remproeven de gebruikte waarden niet op de juiste wijze zijn gehanteerd waardoor de gereden snelheid, zoals vermeld in het proces-verbaal Forensisch onderzoek, is overschat. De officier van justitie heeft tijdens de zitting hierover mondeling toegelicht dat de politie op enig moment (op eigen initiatief) bij een dealer navraag heeft gedaan naar het remsysteem van dit type tractor. Dit bleek een ander remsysteem dan waar aanvankelijk in de berekeningen vanuit was gegaan, hetgeen gevolgen heeft voor de remvertraging (als variabele bij de berekening van de snelheid). De vraag wanneer en waarom de politie dit nader onderzoek heeft verricht, is ter zitting niet beantwoord. Ook is niet duidelijk geworden wat de vraagstelling was aan de dealer en in hoeverre de dealer de deskundigheid had om de gestelde vragen te beantwoorden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op foto’s in het dossier is te zien dat de door de politie ter plaatse afgetekende remsporen die zijn gebruikt om de door verdachte gereden snelheid te berekenen, zich vóór de tractor bevinden. In het proces-verbaal van het Forensisch Onderzoek staat niet vermeld hoe het kan dat de remsporen zich vóór de tractor bevinden en niet erachter. Volgens de officier van justitie (die dit tijdens een onderbreking van de zitting telefonisch heeft nagevraagd bij de politie), zou de tractor in deze positie zijn aangetroffen door de politie. De politie is er van uitgegaan dat verdachte de tractor na het ongeval nog (naar achteren) heeft verplaatst. De rechtbank stelt vast dat deze veronderstelling niet blijkt uit het proces-verbaal Forensisch Onderzoek. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, toen hij achterom keek en het slachtoffer zag vallen, meteen is gestopt en naar het slachtoffer is toegelopen. Ter zitting heeft verdachte dit bevestigd en gezegd dat hij de tractor niet meer (naar achteren) heeft verplaatst. De afstand tot het slachtoffer was niet ver en hij kon dit gewoon lopen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden, hoe het kan dat de remsporen zich voor de tractor bevonden en niet erachter.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het Forensisch Onderzoek ten aanzien van de remproeven en de berekende gereden snelheid van de tractor te veel onduidelijkheden bevat om als bewijs te dienen. Voor de snelheid waarmee door verdachte is gereden, gaat de rechtbank daarom uit van de verklaring van verdachte zelf dat hij ten tijde van de botsing 25 kilometer per uur reed.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen kan het volgende als vaststaand worden aangemerkt.
Op 26 augustus 2023 heeft er op de Oost-Bermweg te Kortgene een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed met zijn tractor, met aan de achterzijde een werktuig bevestigd, over deze weg. Hij kwam uit de richting van Kortgene en reed richting Goes . Omstreeks 14:20 uur naderde vanuit tegenovergestelde richting een wielrenner, de heer [slachtoffer] . Bij het passeren is het slachtoffer in aanraking gekomen met het werktuig achter de tractor (een buizenrol/woelpoot) en gevallen. Als gevolg van deze botsing heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen waaraan hij korte tijd later in het ziekenhuis is komen te overlijden.
Verder staat vast dat de Oost-Bermweg op de plaats van het ongeval 2,30 meter breed is met aan weerzijde grasbetonblokken met een breedte van ieder 0,60 meter. De totale breedte van de berijdbare weg op de plaats van het ongeval was daarmee 3,50 meter. De tractor is 2,55 meter breed. Het breedste punt van de tractor, te weten het werktuig (woelpoot/buizenrol) bedroeg 3,45 meter. Het werktuig stak aan beide zijden 45 centimeter buiten de tractor. Aan de rechterzijde van de weg (uitgaande van de rijrichting van verdachte), bevond zich een talud. Verdachte reed uiterst rechts op de weg met de woelpoot nagenoeg tegen dit talud.
De maximale ruimte die het slachtoffer op de weg had bestond uit circa 21 centimeter asfaltverharding en 60 centimeter grasbetonblokken.
Er was sprake van een rechte weg, een droog wegdek en een onbelemmerd zicht.
Verdachte heeft bij het zien van de wielrenner vaart geminderd tot een geschatte snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur.
Aan de tractor en het werktuig waren niet de wettelijk vereiste breedtemarkeringen bevestigd.
Het slachtoffer dat aanvankelijk 32,7 kilometer per uur reed, heeft voorafgaand/omstreeks het moment van de botsing in korte tijd (4 seconden) flink vaart geminderd, namelijk tot 16 kilometer per uur.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of onder de genoemde omstandigheden verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), en zo ja, in welke mate.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW moet er in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van voormeld artikel komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft verklaard dat hij ter plaatse goed bekend is. Toen hij de wielrenner zag aankomen, heeft hij geremd en vaart geminderd tot 25 kilometer per uur en is hij uiterst rechts op de weg gaan rijden. De wielrenner is hem gepasseerd en toen verdachte in zijn achteruitkijkspiegel keek, zag hij dat de wielrenner het werktuig raakte en viel. De rechtbank kijkt in haar oordeel naar wat ter plaatse van een normale weggebruiker en in het bijzonder van de bestuurder van een (breed) landbouwvoertuig aan te betrachten voorzichtigheid mag worden verwacht. Zoals hiervoor vastgesteld, was er bij passeren (maximaal) slechts 21 centimeter asfaltverharding beschikbaar voor het slachtoffer en zodoende onvoldoende ruimte om het slachtoffer met handhaving van enige snelheid, veilig te kunnen laten passeren. Onder die omstandigheden lag het op de weg van verdachte zoveel mogelijk uit te wijken, hetgeen hij ook heeft gedaan, zoveel mogelijk snelheid te verminderen en de tegenligger ook zoveel mogelijk attent te maken op de gevaarzetting. Door met een snelheid van 25 kilometer per uur door te rijden, heeft verdachte als bestuurder van een landbouwvoertuig niet gehandeld met de voorzichtigheid die van hem mocht worden verlangd. Dit was te snel voor een veilig verkeer ter plaatse en drong het slachtoffer richting de grasbetonblokken (en het daarnaast gelegen gras) naast de asfaltverharding. Verdachte had er als bestuurder daarnaast op bedacht moeten zijn dat de breedte van de tractor met daaraan het werktuig door het slachtoffer mogelijk onvoldoende tijdig zou kunnen worden waargenomen of ingeschat. Naast het gebruik van de voorgeschreven breedtemarkering, had het verder verlagen van de snelheid het slachtoffer van een dreigend gevaar voor een aanrijding bewust kunnen maken. Met dit voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het onvoldoende minderen van zijn snelheid en het niet voeren van de voorgeschreven breedtemarkeringen, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, als gevolg waarvan de fatale botsing met het slachtoffer heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook bewezen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat de scherpe delen van het werktuig niet waren afgeschermd. De rechtbank is, zoals door de raadsman ook betoogd, van oordeel dat dit niet in oorzakelijk verband staat tot het ongeval. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Alternatief scenario verdachte
De verdediging heeft een alternatief scenario naar voren gebracht. Het dossier bevat volgens de verdediging aanwijzingen dat het slachtoffer de tractor en het eerste deel van het werktuig al zou zijn gepasseerd en dat het slachtoffer daarna met de linker zijkant van zijn fiets en lichaam tegen de linkerzijde van het achterste deel van het werktuig is terecht gekomen. Het feit dat de botsing aan de zijkant plaatsvond, terwijl het slachtoffer nog snelheid had en door het gras reed, is volgens de verdediging een aanwijzing dat het slachtoffer de controle is verloren en/of afgeleid is geweest en daarom tegen de zijkant van het achterste gedeelte van werktuig is gekomen. Dit had bij stilstand van de trekker ook kunnen gebeuren.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat het ongeval mede het gevolg kan zijn geweest van een ongelukkige (ontwijk-)manoeuvre van het slachtoffer waardoor de snelheid van de tractor op het moment van de aanrijding niet (uitsluitend) als oorzaak van het ongeval kan worden aangemerkt. In haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat in zijn algemeenheid een eigen aandeel van een medeweggebruiker niet in de weg staat aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Zo al zou kunnen worden vastgesteld dat het slachtoffer een ongelukkige (ontwijk-)manoeuvre heeft gemaakt, dan ligt in de hiervoor weergegeven beoordeling van de rechtbank besloten dat door het rijgedrag van verdachte het slachtoffer naar de grasbetonblokken of zelfs het gras werd gedrongen en dat zowel het voertuig als het slachtoffer op het moment van de botsing in beweging waren. Onder die omstandigheden is het verlies van controle eerder een voorzienbaar gevolg van het handelen van verdachte dan een afzonderlijke omstandigheid die aan de schuld van verdachte afdoet. Het verweer wordt daarom verworpen.