ECLI:NL:RBZWB:2024:6314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
02-016188-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval met landbouwtrekker door onvoorzichtig rijgedrag

Op 26 augustus 2023 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats op de Oost-Bermweg te Kortgene, waarbij de minderjarige verdachte als bestuurder van een landbouwtrekker met een werktuig achter zich betrokken was. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur, maar had onvoldoende snelheid geminderd toen hij een wielrenner, de heer [slachtoffer], tegemoet kwam. De tractor was niet voorzien van de wettelijk vereiste breedtemarkeringen, wat bijdroeg aan de onduidelijkheid voor de wielrenner over de breedte van het voertuig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot de fatale botsing. De officier van justitie had een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke rijontzegging op, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en de impact van het ongeval op hem. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op het niet afschermen van scherpe delen van het werktuig, omdat dit niet in oorzakelijk verband stond met het ongeval. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders van brede voertuigen in het verkeer en de noodzaak van voorzichtigheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-016188-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 augustus 2024, waarbij de officier van justitie mr. L.J. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een landbouwtrekker met daarachter een werktuig een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (hierna ook te noemen: het slachtoffer) is overleden, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waardoor er een botsing heeft plaatsgevonden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in die zin dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Zij baseert zich daarbij op het proces-verbaal Forensisch Onderzoek verkeer, waaruit blijkt dat verdachte harder heeft gereden dan is toegestaan, althans harder dan op dat moment in die situatie verantwoord was. Verder ontbrak de breedtemarkering op het werktuig en waren de scherpe delen niet afgeschermd. De officier van justitie is, anders dan de advocaat, van mening dat deze drie factoren hebben geleid tot het ongeval. Als verdachte langzamer had gereden of was gaan stilstaan en de tractor was voorzien van een breedtemarkering, was voor het slachtoffer zichtbaarder geweest dat de tractor aan de achterkant breder was en had hij daarop kunnen anticiperen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte integraal vrij te spreken. Daartoe heeft zij - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Snelheid
De conclusies ten aanzien van de door verdachte gereden snelheid zoals die zijn neergelegd in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek kunnen niet worden gebruikt, omdat de remproeven niet representatief zijn.
Causaal verband ontbreken breedtemarkering en niet afdekken van de scherpe delen en het ongeval
De verdediging heeft er op gewezen dat het slachtoffer de trekker en het eerste deel van het werktuig al voorbij was, toen het mis ging. Het eerste deel van het werktuig lijkt breder dan het achterste gedeelte van het werktuig. Het slachtoffer heeft de breedte van het voorste deel van het werktuig dus gezien en is dat gepasseerd. De verdediging is van mening dat het ontbreken van de breedtemarkering daarmee geen oorzaak is van het ongeval. Ook het niet afdekken van de scherpe delen van het werktuig zijn geen oorzaak van het ongeval, nu deze niet breder uitstaken dan het eerste deel van het werktuig dat het slachtoffer al was gepasseerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het (aanvullend) proces-verbaal Forensisch Onderzoek
Door de politie is onderzoek gedaan naar onder meer de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Op de plaats van de botsing zijn remproeven uitgevoerd met de tractor om de remvertraging vast te kunnen stellen. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek. In een aanvullend proces-verbaal is vervolgens gerelateerd dat bij de uitwerking van de remproeven de gebruikte waarden niet op de juiste wijze zijn gehanteerd waardoor de gereden snelheid, zoals vermeld in het proces-verbaal Forensisch onderzoek, is overschat. De officier van justitie heeft tijdens de zitting hierover mondeling toegelicht dat de politie op enig moment (op eigen initiatief) bij een dealer navraag heeft gedaan naar het remsysteem van dit type tractor. Dit bleek een ander remsysteem dan waar aanvankelijk in de berekeningen vanuit was gegaan, hetgeen gevolgen heeft voor de remvertraging (als variabele bij de berekening van de snelheid). De vraag wanneer en waarom de politie dit nader onderzoek heeft verricht, is ter zitting niet beantwoord. Ook is niet duidelijk geworden wat de vraagstelling was aan de dealer en in hoeverre de dealer de deskundigheid had om de gestelde vragen te beantwoorden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op foto’s in het dossier is te zien dat de door de politie ter plaatse afgetekende remsporen die zijn gebruikt om de door verdachte gereden snelheid te berekenen, zich vóór de tractor bevinden. In het proces-verbaal van het Forensisch Onderzoek staat niet vermeld hoe het kan dat de remsporen zich vóór de tractor bevinden en niet erachter. Volgens de officier van justitie (die dit tijdens een onderbreking van de zitting telefonisch heeft nagevraagd bij de politie), zou de tractor in deze positie zijn aangetroffen door de politie. De politie is er van uitgegaan dat verdachte de tractor na het ongeval nog (naar achteren) heeft verplaatst. De rechtbank stelt vast dat deze veronderstelling niet blijkt uit het proces-verbaal Forensisch Onderzoek. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, toen hij achterom keek en het slachtoffer zag vallen, meteen is gestopt en naar het slachtoffer is toegelopen. Ter zitting heeft verdachte dit bevestigd en gezegd dat hij de tractor niet meer (naar achteren) heeft verplaatst. De afstand tot het slachtoffer was niet ver en hij kon dit gewoon lopen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden, hoe het kan dat de remsporen zich voor de tractor bevonden en niet erachter.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het Forensisch Onderzoek ten aanzien van de remproeven en de berekende gereden snelheid van de tractor te veel onduidelijkheden bevat om als bewijs te dienen. Voor de snelheid waarmee door verdachte is gereden, gaat de rechtbank daarom uit van de verklaring van verdachte zelf dat hij ten tijde van de botsing 25 kilometer per uur reed.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen kan het volgende als vaststaand worden aangemerkt.
Op 26 augustus 2023 heeft er op de Oost-Bermweg te Kortgene een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed met zijn tractor, met aan de achterzijde een werktuig bevestigd, over deze weg. Hij kwam uit de richting van Kortgene en reed richting Goes . Omstreeks 14:20 uur naderde vanuit tegenovergestelde richting een wielrenner, de heer [slachtoffer] . Bij het passeren is het slachtoffer in aanraking gekomen met het werktuig achter de tractor (een buizenrol/woelpoot) en gevallen. Als gevolg van deze botsing heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen waaraan hij korte tijd later in het ziekenhuis is komen te overlijden.
Verder staat vast dat de Oost-Bermweg op de plaats van het ongeval 2,30 meter breed is met aan weerzijde grasbetonblokken met een breedte van ieder 0,60 meter. De totale breedte van de berijdbare weg op de plaats van het ongeval was daarmee 3,50 meter. De tractor is 2,55 meter breed. Het breedste punt van de tractor, te weten het werktuig (woelpoot/buizenrol) bedroeg 3,45 meter. Het werktuig stak aan beide zijden 45 centimeter buiten de tractor. Aan de rechterzijde van de weg (uitgaande van de rijrichting van verdachte), bevond zich een talud. Verdachte reed uiterst rechts op de weg met de woelpoot nagenoeg tegen dit talud.
De maximale ruimte die het slachtoffer op de weg had bestond uit circa 21 centimeter asfaltverharding en 60 centimeter grasbetonblokken.
Er was sprake van een rechte weg, een droog wegdek en een onbelemmerd zicht.
Verdachte heeft bij het zien van de wielrenner vaart geminderd tot een geschatte snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur.
Aan de tractor en het werktuig waren niet de wettelijk vereiste breedtemarkeringen bevestigd.
Het slachtoffer dat aanvankelijk 32,7 kilometer per uur reed, heeft voorafgaand/omstreeks het moment van de botsing in korte tijd (4 seconden) flink vaart geminderd, namelijk tot 16 kilometer per uur.
De beoordeling
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of onder de genoemde omstandigheden verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), en zo ja, in welke mate.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW moet er in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van voormeld artikel komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft verklaard dat hij ter plaatse goed bekend is. Toen hij de wielrenner zag aankomen, heeft hij geremd en vaart geminderd tot 25 kilometer per uur en is hij uiterst rechts op de weg gaan rijden. De wielrenner is hem gepasseerd en toen verdachte in zijn achteruitkijkspiegel keek, zag hij dat de wielrenner het werktuig raakte en viel. De rechtbank kijkt in haar oordeel naar wat ter plaatse van een normale weggebruiker en in het bijzonder van de bestuurder van een (breed) landbouwvoertuig aan te betrachten voorzichtigheid mag worden verwacht. Zoals hiervoor vastgesteld, was er bij passeren (maximaal) slechts 21 centimeter asfaltverharding beschikbaar voor het slachtoffer en zodoende onvoldoende ruimte om het slachtoffer met handhaving van enige snelheid, veilig te kunnen laten passeren. Onder die omstandigheden lag het op de weg van verdachte zoveel mogelijk uit te wijken, hetgeen hij ook heeft gedaan, zoveel mogelijk snelheid te verminderen en de tegenligger ook zoveel mogelijk attent te maken op de gevaarzetting. Door met een snelheid van 25 kilometer per uur door te rijden, heeft verdachte als bestuurder van een landbouwvoertuig niet gehandeld met de voorzichtigheid die van hem mocht worden verlangd. Dit was te snel voor een veilig verkeer ter plaatse en drong het slachtoffer richting de grasbetonblokken (en het daarnaast gelegen gras) naast de asfaltverharding. Verdachte had er als bestuurder daarnaast op bedacht moeten zijn dat de breedte van de tractor met daaraan het werktuig door het slachtoffer mogelijk onvoldoende tijdig zou kunnen worden waargenomen of ingeschat. Naast het gebruik van de voorgeschreven breedtemarkering, had het verder verlagen van de snelheid het slachtoffer van een dreigend gevaar voor een aanrijding bewust kunnen maken. Met dit voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het onvoldoende minderen van zijn snelheid en het niet voeren van de voorgeschreven breedtemarkeringen, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, als gevolg waarvan de fatale botsing met het slachtoffer heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook bewezen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat de scherpe delen van het werktuig niet waren afgeschermd. De rechtbank is, zoals door de raadsman ook betoogd, van oordeel dat dit niet in oorzakelijk verband staat tot het ongeval. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Alternatief scenario verdachte
De verdediging heeft een alternatief scenario naar voren gebracht. Het dossier bevat volgens de verdediging aanwijzingen dat het slachtoffer de tractor en het eerste deel van het werktuig al zou zijn gepasseerd en dat het slachtoffer daarna met de linker zijkant van zijn fiets en lichaam tegen de linkerzijde van het achterste deel van het werktuig is terecht gekomen. Het feit dat de botsing aan de zijkant plaatsvond, terwijl het slachtoffer nog snelheid had en door het gras reed, is volgens de verdediging een aanwijzing dat het slachtoffer de controle is verloren en/of afgeleid is geweest en daarom tegen de zijkant van het achterste gedeelte van werktuig is gekomen. Dit had bij stilstand van de trekker ook kunnen gebeuren.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat het ongeval mede het gevolg kan zijn geweest van een ongelukkige (ontwijk-)manoeuvre van het slachtoffer waardoor de snelheid van de tractor op het moment van de aanrijding niet (uitsluitend) als oorzaak van het ongeval kan worden aangemerkt. In haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat in zijn algemeenheid een eigen aandeel van een medeweggebruiker niet in de weg staat aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Zo al zou kunnen worden vastgesteld dat het slachtoffer een ongelukkige (ontwijk-)manoeuvre heeft gemaakt, dan ligt in de hiervoor weergegeven beoordeling van de rechtbank besloten dat door het rijgedrag van verdachte het slachtoffer naar de grasbetonblokken of zelfs het gras werd gedrongen en dat zowel het voertuig als het slachtoffer op het moment van de botsing in beweging waren. Onder die omstandigheden is het verlies van controle eerder een voorzienbaar gevolg van het handelen van verdachte dan een afzonderlijke omstandigheid die aan de schuld van verdachte afdoet. Het verweer wordt daarom verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 augustus 2023 te Kortgene, gemeente Noord-Beveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een landbouw- of bosbouwtrekker, merk Fendt 720 Vario met daarachter een werktuig), daarmede rijdende over de weg, de Oost-Bermweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
terwijl hij, verdachte, wist althans behoorde te weten dat het werktuig, dat achter de
trekker zat en breder was dan de trekker, niet voorzien was van een breedtemarkering en
wetende dat de weg smaller was dan de breedte van het werktuig,
- zijn snelheid niet voldoende te minderen en/of aan te passen op het moment dat
er een fietser vanuit de tegenovergestelde richting aan kwam rijden en (vervolgens) wilde passeren of passeerde, en
- vervolgens met het werktuig achter de trekker in botsing of aanrijding te komen met die fietser,
waardoor een ander, te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uur waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, ook met een proeftijd van 2 jaar. Zij realiseert zich dat het niet gebruikelijk is om het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) aan de kant te schuiven, maar zij is van mening dat zij niet alleen naar de persoon van verdachte moet kijken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank het advies van de Raad te volgen. Verdachte heeft al genoeg straf gehad en zijn les geleerd. Hij is nog steeds bezig met de verwerking van het dodelijk ongeval. Verder heeft hij met de nabestaanden van het slachtoffer een mediationtraject doorlopen. Voor verdachte is van belang dat hij stage kan blijven lopen en kan blijven werken. Hij heeft daarvoor zijn rijbewijs nodig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit en de gevolgen voor (de nabestaanden van) de heer [slachtoffer]
Op 26 augustus 2023 heeft een ongeval plaatsgevonden met vreselijke gevolgen. Verdachte reed die dag als bestuurder van een landbouwtrekker met daarachter een werktuig. Op enig moment kwam de heer [slachtoffer] hem op de fiets tegemoet. Door onvoorzichtigheid van verdachte is het slachtoffer in aanrijding gekomen met het werktuig achter de tractor. Als gevolg hiervan is het slachtoffer komen te overlijden. Door dit ongeval is het slachtoffer zijn leven verloren en is groot en onherstelbaar leed toegebracht aan zijn nabestaanden. Dit blijkt op indringende wijze uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen van zijn weduwe en een van zijn zoons. Zij zijn hard getroffen door het onverwachte verlies van hun man en vader. Zij missen hem nog dagelijks.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij nog niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
Door de Raad is op 14 augustus 2024 een rapport over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport en de mondelinge toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter zitting komt naar voren dat er op geen enkel leefgebied zorgen zijn over verdachte. Het risico op herhaling van strafbare feiten wordt (zeer) laag ingeschat. Het ongeval heeft ook op verdachte een grote impact. Hij ervaart de mentale gevolgen ervan nog dagelijks. De Raad heeft een werkstraf en leerstraf overwogen, maar dit heeft pedagogisch gezien geen enkele meerwaarde. Hoewel het een ernstig feit is, maken de omstandigheden waaronder het feit is begaan in combinatie met de persoonlijkheid van verdachte dat de Raad adviseert om verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Mocht de rechtbank toch een straf willen opleggen, adviseert de Raad een voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De Raad adviseert verdachte en zijn ouders om (psychologische) hulp te zoeken voor verdachte om de gebeurtenis een plaats te geven.
Straf en/of maatregel
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het overlijden van de heer [slachtoffer] en de gevolgen die de nabestaanden nog dagelijks ondervinden van het verlies van hun man en vader kan wegnemen. Daarnaast realiseert zij zich ook dat geen enkele straf verdachte meer zal treffen dan te moeten leven met het feit dat hij verantwoordelijk is voor dit verlies.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit op zichzelf genomen de oplegging van een straf rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter ook dat verdachte schuldbewust is en in de vorm van herbelevingen ernstig te lijden heeft van het fatale ongeval. De rechtbank heeft zich afgevraagd of een straf als door officier van justitie gevorderd, nog wel een strafrechtelijk doel dient. Een dergelijk doel zou uitsluitend gelegen zijn in genoegdoening in de richting van de nabestaanden. Het opleggen van straf met uitsluitend een dergelijk doel is met de uitgangspunten van het jeugdstrafrecht waarin de belangen van de minderjarige een belangrijke overweging dienen te vormen, niet goed verenigbaar. Van het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf zal de rechtbank daarom afzien. Daarbij weegt zij mee de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij zijn leven op orde heeft, zijn open proceshouding en de omstandigheid dat hij zijn verantwoordelijkheid voor het ongeval heeft genomen. Verdachte heeft na het ongeval gezegd open te staan voor mediation. Kort voor de zitting heeft er een mediationgesprek plaatsgevonden met de weduwe en twee zoons van het slachtoffer. De rechtbank spreekt de hoop uit dat dit ook voor de nabestaanden aan enige acceptatie van het noodlottige ongeval en verdachtes rol daarin, uiteindelijk zal kunnen bijdragen.
De rechtbank legt alles afwegend aan verdachte een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden op met een proeftijd van twee jaar. Die wordt opgelegd om verdachte het belang van voorzichtig en oplettend rijgedrag te benadrukken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77r, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C.A.F. van Ginneken en mr. M.A.H. Kempen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2024.
Mrs. Van Ginneken en Kempen en de griffier zijn niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 26 augustus 2023 te Kortgene, gemeente Noord-Beveland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een
landbouw- of bosbouwtrekker, merk Fendt 720 Vario met daarachter een werktuig),
daarmede rijdende over de weg, de Oost-Bermweg, zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij, verdachte, wist althans behoorde te weten dat het werktuig, dat achter de
trekker zat en breder was dan de trekker, niet voorzien was van een
breedtemarkering en dat de scherpe delen ervan niet afgeschermd waren en
wetende dat de weg smaller was dan de breedte van het werktuig,
- te rijden met een snelheid van ongeveer 55 tot 59 kilometer per uur, althans te
rijden met een hogere snelheid dan was toegestaan (met die trekker) en/of
- zijn snelheid niet voldoende te minderen en/of aan te passen op het moment dat
er een fietser vanuit de tegenovergestelde richting aan kwam rijden en/of
(vervolgens) wilde passeren of passeerde, in ieder geval met een hogere snelheid
dan toen voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was is blijven rijden, en/of
- vervolgens met het werktuig achter de trekker in botsing of aanrijding of aanraking
te komen met die fietser,
waardoor een ander, te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 augustus 2023 te Kortgene, gemeente Noord-Beveland als
bestuurder van een voertuig (te weten een landbouw- of bosbouwtrekker, merk
Fendt 720 Vario met daarachter een werktuig), daarmee rijdende op de weg, de
Oost-Bermweg,
terwijl hij, verdachte, wist althans behoorde te weten dat het werktuig, dat achter de
trekker zat en breder was dan de trekker, niet voorzien was van een
breedtemarkering en dat de scherpe delen ervan niet afgeschermd waren en
wetende dat de weg smaller was dan de breedte van het werktuig,
- heeft gereden met een snelheid van ongeveer 55 tot 59 kilometer per uur, althans
heeft gereden met een hogere snelheid dan was toegestaan (met die trekker) en/of
- zijn snelheid niet voldoende heeft geminderd en/of aan aangepast op het moment
dat er een fietser vanuit de tegenovergestelde richting aan kwam rijden en/of
(vervolgens) wilde passeren of passeerde, in ieder geval met een hogere snelheid
dan toen voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was is blijven rijden, en/of
- vervolgens met het werktuig achter de trekker in botsing of aanrijding of aanraking
is gekomen met die fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )