Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoekschrift afgewezen dat was ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker had om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand gevraagd, na een sepotbeslissing van de officier van justitie op 2 april 2024. Verzoeker had kosten gemaakt ter hoogte van € 894,23 voor rechtsbijstand en vroeg daarnaast een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Tijdens de zitting op 27 augustus 2024 heeft de officier van justitie zich verzet tegen de toekenning van de gevraagde vergoeding. De officier van justitie stelde dat de zaak strafrechtelijk te bewijzen was en dat de persoonlijke omstandigheden van verzoeker de beslissing om niet verder te vervolgen hadden beïnvloed. De rechtbank heeft vervolgens de omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had, aangezien hij betrokken was bij een verkeersongeval op 21 september 2022.
De rechtbank oordeelde dat de melding van een laagstaande zon niet voldoende was om de verantwoordelijkheid van verzoeker te ontlopen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding afgewezen. De beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer en is op 10 september 2024 openbaar uitgesproken. Verzoeker en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen de gestelde termijnen hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.