ECLI:NL:RBZWB:2024:6309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
02-211346-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onoplettend rijgedrag met zware vrachtauto

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 mei 2022 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in Gilze. De verdachte, bestuurder van een zwaar beladen vrachtautocombinatie, veroorzaakte een aanrijding met een andere vrachtwagen, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig had gereden, aangezien hij met een snelheid van ongeveer 71 kilometer per uur een rood verkeerslicht negeerde en niet tijdig stopte voor de kruising. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat de verdachte schuld had aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte voor drie jaar de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als kostwinner. De rechtbank constateerde ook een schending van de redelijke termijn in de procedure, maar besloot dat deze niet leidde tot een lagere straf.

De nabestaanden van het slachtoffer dienden vorderingen in als benadeelde partijen. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 10.000,- toe aan de moeder van het slachtoffer voor immateriële schade, terwijl andere vorderingen van nabestaanden niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank benadrukte de impact van het ongeval op de nabestaanden en de onomkeerbare gevolgen van het verlies van hun geliefde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/211346-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2024, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 10 mei 2022 een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] werd gedood, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat verdachte geen schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) heeft aan het ongeval waarbij [slachtoffer] werd gedood. Verdachte heeft slechts één verkeersfout gemaakt. Subsidiair is betoogd dat geen sprake was van roekeloos rijgedrag, maar hoogstens van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 10 mei 2022 omstreeks 05.20 uur vond in Gilze een verkeersongeval plaats waarbij verdachte betrokken was. Verdachte reed op de Langenbergseweg (N260) en bestuurde een vrachtautocombinatie beladen met ruim 28 ton aan plafondplaten. Hij is op de kruising met de Tilburgsebaan in aanrijding gekomen met een voor hem van rechts komende vrachtwagen, bestuurd door [slachtoffer] . [slachtoffer] werd door de aanrijding uit zijn cabine geslingerd, kwam onder zijn eigen vrachtwagen terecht en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Hierbij geldt dat uit de ernst van de gevolgen van de verkeersovertreding niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter zitting, volgt dat verdachte als bestuurder van een zwaar beladen vrachtautocombinatie met een snelheid van ongeveer 71 kilometer per uur de stopstreep passeerde terwijl het verkeerslicht voor zijn rijrichting al 27,2 seconden rood licht uitstraalde. De N260 is een lange rechte weg. Uitgaande van een snelheid van 71 kilometer per uur heeft verdachte over een afstand van ruim vijfhonderd meter kunnen en moeten zien dat het verkeerslicht voor zijn rijrichting rood licht uitstraalde. Daaraan ging nog de waarnemingsafstand voor het oranje uitstralende verkeerslicht vooraf. Verdachte heeft bij het naderen van de kruising met het voor hem rood uitstralende verkeerslicht zijn snelheid niet geminderd, omdat hij erop gokte dat het verkeerslicht tijdig op groen zou springen. Verdachte heeft de door [slachtoffer] bestuurde vrachtwagen pas opgemerkt toen deze de N260 opdraaide. Hij was op dat moment niet meer in staat zijn combinatie tijdig tot stilstand te brengen en heeft - vergeefs - geprobeerd om de vrachtauto van [slachtoffer] aan de voorzijde te passeren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor ernstig tekortgeschoten is in de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een vrachtwagen mocht worden verwacht. Op grond van zijn opeenvolgende verkeersovertredingen en/of inschattingsfouten is de rechtbank van oordeel dat verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden.
Het primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 mei 2022 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg de Langenbergseweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, niet gestopt voor een voor zijn, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en
- met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse onder die omstandigheden verantwoord was en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van de kruising van de Tilburgsebaan met de Langenbergseweg,
waardoor hij, met het door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtautocombinatie) in aanrijding is gekomen met een andere vrachtauto (merk MAN, type TGS, [kenteken] ), door welk verkeersongeval [slachtoffer] , zijnde de bestuurder van voornoemde vrachtauto, werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzetting van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat het slachtoffer geen autogordel droeg. Verdachte is beroepschauffeur en een onvoorwaardelijke detentie en/of rijontzegging zal desastreuze gevolgen hebben, mede omdat verdachte kostwinner is. De verdediging verzoekt te volstaan met een werkstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank betrekt daarbij in het bijzonder de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft als bestuurder van een zwaar beladen vrachtautocombinatie een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Hij is honderden meters lang met een aanzienlijke snelheid op een rood verkeerslicht af gereden zonder op te merken dat zich op de kruisende weg nog een voertuig bevond. Hij heeft op een volstrekt onverantwoorde wijze gegokt met het leven van andere verkeersdeelnemers. [slachtoffer] , 29 jaar oud, heeft die gok met een afschuwelijke dood moeten bekopen.
De tragische dood van [slachtoffer] heeft zijn nabestaanden geschokt en diep en onherstelbaar leed toegebracht. Op zitting hebben zijn partner - moeder van zijn destijds driejarige zoontje -, moeder, tweelingbroer en zus op een indrukwekkende wijze onder woorden gebracht hoe het overlijden van [slachtoffer] hun hechte gezin diep heeft geraakt.
Zijn partner vertelde over haar blinde paniek toen de politie haar thuis kwam vertellen dat [slachtoffer] was overleden. Zij moest hun driejarige zoon [naam 1] - die zonder zijn vader moet opgroeien - vertellen dat papa dood was en moet sindsdien papa en mama tegelijk zijn. De moeder van [slachtoffer] gaf een aangrijpende beschrijving van de dag van zijn overlijden waaronder de confrontatie met zijn gehavende lichaam. Zij vertelde hoe ze woorden moet vinden om het niet in woorden te vatten verdriet te beschrijven dat het verlies van haar kind heeft veroorzaakt. [slachtoffer] ’s tweelingbroer sprak voor de eerste keer in het openbaar over de blijvende leegte die hij ervaart door het overlijden van zijn tweelingbroer. Zijn verjaardag moet hij voortaan alleen vieren. De zus van [slachtoffer] vertelde dat zij haar huwelijk moest vieren zonder haar broer die haar getuige zou zijn geweest. Haar zoontje [naam 2] zal nooit zijn oom [slachtoffer] leren kennen.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het gemis dat de nabestaanden van [slachtoffer] hun leven lang zullen ervaren.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet. Uit het door de officier van justitie overgelegde ‘Politie Digibonnen Overzicht’ valt af te leiden dat verdachte in de periode van mei 2018 tot maart 2023 veertien boetes heeft gekregen voor diverse verkeersovertredingen. Eén daarvan - een mobiele telefoon vasthouden tijdens het rijden - vond plaats ná het door verdachte veroorzaakte ongeval waarbij [slachtoffer] om het leven kwam. Uit het onderzoek aan de tachograaf van verdachte dat plaatsvond na de dodelijke aanrijding bleek van een aantal rijtijdovertredingen, waaronder zeer forse. Er zat een niet toegestaan stuur in de vrachtwagen van verdachte, zijn lading was onvoldoende gezekerd en hij kon voor die lading geen vervoersvergunning tonen. De binnenverlichting van zijn cabine was op de rand van het toelaatbare en een deel van zijn voorruit was afgeschermd door een sticker/naambord en een zonnescherm. Ook heeft verdachte door hem gemaakte tiktokfilmpjes geplaatst waarin hij de draak lijkt te steken met de politie en de verkeersregels. De begeleidende tekst in die filmpjes: ‘ik leer het ook nooit’. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte als professioneel vrachtwagenchauffeur het niet zo nauw neemt met de verkeers-/veiligheidsregels. Om die reden zal de rechtbank een langere onvoorwaardelijke rijontzegging opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank geen acht slaan op de omstandigheid dat [slachtoffer] geen gordel droeg ten tijde van de aanrijding door verdachte, alleen al omdat allerminst vaststaat dat [slachtoffer] de aanrijding zou hebben overleefd als hij zijn autogordel had gedragen.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 10 mei 2022, omdat verdachte op die dag in kennis is gesteld van de vervolging. Tot aan de datum van dit vonnis is een periode van twee jaar en vier maanden verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De overschrijding van de redelijke termijn is gering. Daarom zal worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 47 HGEU en artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. Met het voorwaardelijke strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare (verkeers)feiten te plegen.

7.De benadeelde partijen

De nabestaanden van [slachtoffer] hebben via hun raadsman mr. Verbunt vorderingen als benadeelde partijen ingediend. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenis van 10 mei 2022 een enorme impact heeft gehad op alle betrokkenen en tot groot verdriet heeft geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit, omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun zoon, partner en broer tot uitdrukking kan brengen.
7.1
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] , de moeder van [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade, te weten schokschade.
7.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er bij schokschade sprake is van overlap met de al uitgekeerde affectieschade. Subsidiair bepleit de verdediging de vordering te matigen.
7.1.3
Beoordeling
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door de onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Het geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven kunnen worden vastgesteld. Daarbij is niet vereist dat er sprake is van een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voldoende is dat uit een rapport van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – volgt dat sprake is van geestelijk letsel.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partij is op 10 mei 2022 in het mortuarium geconfronteerd met het levenloze en ernstig verwonde lichaam van haar zoon. Zij heeft foto’s overgelegd van haar overleden zoon. Op deze foto's zijn ernstige verwondingen zoals verscheuringen en ernstige hematomen aan het gezicht zichtbaar. Daarnaast zijn er donkerrode verkleuringen aan de schedel zichtbaar. Ook is de neus van het slachtoffer blauw, bebloed en gebroken. Hij mist een oor en er is een zichtbare vleeswond op zijn linker onderarm aanwezig. De rechterarm is cosmetisch aan het lichaam met verband 'vastgemaakt'.
Het zien van de verwondingen, gecombineerd met de kennis van de gedragingen van de verdachte maakt dat de benadeelde partij zich op dat moment visueel een voorstelling heeft gemaakt van de gruwelijke wijze waarop haar zoon is komen te overlijden. Dit heeft een hevige emotionele schok bij haar veroorzaakt. Er is daarmee sprake van onrechtmatig handelen door verdachte jegens haar.
Uit het namens de benadeelde partij verstrekte verslag van haar huisarts van 22 augustus 2024 blijkt dat zij mede door die confrontatie een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen, waarvoor zij door meerdere hulpverleners is behandeld. Zij is doorverwezen voor intensieve rouwverwerkingstherapie. Zij ervaart klachten als slapeloosheid, gespannenheid en depressiviteit.
De rechtbank leidt uit voormeld verslag, de daarbij gevoegde informatie en de verklaring van de benadeelde partij ter zitting af dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast en dat die psychische schade is ontstaan als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij als gevolg daarvan schokschade heeft opgelopen. De hoogte van de geleden schokschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 10.000,00 toewijsbaar. Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.2
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal bij de toegekende vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 10 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] grotendeels zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.3
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 2] , de zus van [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 37.500,- aan immateriële schade, te weten € 20.000,- aan schokschade en € 17.500,- aan affectieschade.
7.3.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er sprake is van overlap tussen schokschade en affectieschade. Subsidiair bepleit de verdediging de vordering te matigen.
7.3.3
Beoordeling
Schokschade
Ten aanzien van de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade verwijst de rechtbank naar wat zij heeft overwogen bij de benadeelde partij [benadeelde 1] .
Ook de zus van [slachtoffer] is op 10 mei 2022 in het mortuarium geconfronteerd met het levenloze en ernstig verwonde lichaam van haar broer en ook bij haar heeft dit een hevige emotionele schok veroorzaakt. Er is daarmee sprake van onrechtmatig handelen door verdachte jegens haar.
Namens benadeelde is gesteld dat sprake is van geestelijk letsel en is ter onderbouwing hiervan een uitdraai uit de administratie van haar huisarts overgelegd (waaruit volgt dat benadeelde is verwezen naar een psycholoog en dat haar opties voor rouwverwerkings-therapie zijn aangeboden), een behandelovereenkomst met NFG van 19 september 2022 en handgeschreven notities gedateerd op 27 december 2022 die betrekking lijken te hebben op een coachingstraject en/of rouwverwerkingstherapie.
Tegen de achtergrond van de criteria zoals de Hoge Raad die heeft geformuleerd, is de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om vast te kunnen stellen dat er naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie in het mortuarium. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de schokschade en bepalen dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht op het moment dat de onderbouwing daarvan wel aan de eisen voldoet die de Hoge Raad daaraan heeft gesteld.
Affectieschade
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering tot schadevergoeding dat ziet op de affectieschade.
De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en -kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Broers en zussen van de overledene komen volgens de wet niet voor affectieschade in aanmerking, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW als naasten worden aangemerkt (artikel 6:108 lid 4 onder g BW, de hardheidsclausule). Voor het bewijs van het bestaan van een zo nauwe persoonlijke betrekking moet een hechte affectieve relatie worden aangetoond. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer broer en zus in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden.
Benadeelde beroept zich op de hardheidsclausule. Ondanks de hechte band die broer en zus met elkaar hadden, is niet voldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de verhouding tussen benadeelde en haar broer zo sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor volwassen kinderen uit één gezin.
7.4
Benadeelde partij [benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 3] , de tweelingbroer van [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade, te weten affectieschade.
7.4.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4.2
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit primair de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet is gebleken of de verzekering is overgegaan tot uitkering van schokschade en er sprake is van overlap met affectieschade. Subsidiair bepleit de verdediging de vordering te matigen.
7.4.3
Beoordeling
Affectieschade
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen bij de door [benadeelde 2] gevorderde affectieschade. Ook voor de benadeelde partij [benadeelde 3] geldt dat ondanks de hechte band die de beide tweelingbroers met elkaar hadden, niet voldoende is gesteld om te kunnen concluderen dat de verhouding tussen hen beiden zo sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor volwassen kinderen uit één gezin. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van affectieschade.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen deze benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door verdachte gemaakt, tot nu toe begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1] van € 10.000,-ter zake van immateriële schade, te weten schokschade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 10.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 85 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde
partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3] niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2024.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 10 mei 2022 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Tilburgsebaan en/of de Langenbergseweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of
- met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse onder die omstandigheden verantwoord was en/of
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van de kruising van de Tilburgsebaan met de Langenbergseweg,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (vrachtautocombinatie) in aanrijding is gekomen met een andere vrachtauto (merk MAN, type TGS, [kenteken] ), door welk verkeersongeval een ander, te weten [slachtoffer] , zijnde de bestuurder van voornoemde vrachtauto, werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2022 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen als bestuurder van een voertuig (vrachtautocombinatie), daarmee rijdende op de weg, de Tilburgsebaan en/of de Langenbergseweg, zich zodanig heeft gedragen dat door haar gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft hij, verdachte,
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en/of
- met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse onder die omstandigheden verantwoord was en/of
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van de kruising van de Tilburgsebaan met de Langenbergseweg,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig (vrachtautocombinatie) in aanrijding is gekomen met een andere vrachtauto (merk MAN, type TGS, [kenteken] );
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )